Genesis 40:7

10) hechtenis

Hebr. bewaring.

11) kwalijk

Hebr. kwaad; dat is, droevig bekommerd. Aldus wordt dit woordje genomen; Neh. 2:1,2,3; Spreuk. 25:20.

Ne 2.1,2,3 Pr 25.20

1 Kings 21:7

8) regeren?

Hebreeuws, doen; dat is, regeren, bedienen, handhaven. De zin is dat hij niet waardig zou zijn koning over Isra‰l te wezen, indien hij zoveel verstand of courage niet had, waarmede men een Naboth bedwingen en hem zijn wijnberg afhandig kon maken.

9) vrolijk;

Hebreeuws, zij goed; dat is, vrolijk. Zie goed, voor vrolijk, Richt. 16:25, en Richt. 18:20; 1 Sam. 25:8,36.

Jud 16.25 18.20 1Sa 25.8,36

Romans 12:15

57) Verblijdt u met de blijden;

Dat is, zo het uwen naaste welgaat, dat hij oorzaak heeft om daarover blijde te zijn, verblijdt u ook over zijn voorspoed; en zo hij daarentegen in ellende en tegenspoed is, en daarover bedroefd is, laat u ook zijne ellende ter harte gaan, alsof het uzelven aanging; 1 Cor. 12:26; Hebr. 13:3.

1Co 12.26 Heb 13.3
Copyright information for DutKant