Genesis 41:14

21) zij deden

Hebr. zij deden hem lopen.

22) en men schoor

Anders, hij liet zich scheren. Jozef liet zijn haar wassen in de gevangenis tot een teken van droefheid, zie 2 Sam. 19:24, of naar de gewoonte der gevangenen; maar nu heeft hij zich laten scheren en zijn klederen veranderd, opdat hij niet met een ijselijk en treurig gelaat, met vuile en versleten klederen voor den koning zou verschijnen, hetgeen ongeoorloofd was; zie Esther 4:2.

2Sa 19.24 Es 4.2

Genesis 41:39

Genesis 41:43

57) tweeden wagen,

De tweede naast den eerste, die van den koning was; tot een teken dat hij naast den koning boven alle heren des lands verheven was; Esth. 10:3.

Es 10.3

58) Knielt.

Sommigen leggen het woord Abrech uit: tedere vader. Tedere, vanwege zijn jonkheid, en vader, vanwege zijn ambt; gelijk de heren des lands worden genoemd vaders des vaderlands.

Psalms 105:18

25) in den stok,

Of, boeien. Zie Gen. 39:20, en Gen. 40:15.

Ge 39.20 40.15

26) zijn persoon

Hebr. zijne ziel, dat is hijzelf. Zie de aantekening bij Gen. 12:5.

Ge 12.5

27) de ijzers.

Dat is, in ijzeren boeien. Hebr. in het ijzer.

Psalms 105:20-21

32) De koning

Te weten, Farao, Gen. 41:14, en Gen. 45:8.

Ge 41.14 45.8

33) liet hem los.

Hebr. die opende hem; dat is, Hij opende en maakte los de banden en boeien met welke hij gebonden was.

34) zijne vorsten

Te weten, van den koning Farao.

35) naar

Hebr. naar zijne ziel; dat is, naar zijn lust, wil, believen, goeddunken. Anders, verbinden aan zijne ziel.

36) zijnen lust

Te weten, van den koning; of Jozef.

37) zijne oudsten

Te weten, van den koning Farao; raadsheren en edelen aan zijn hof.

38) te onderwijzen.

Te weten, hoe zij het koren der vruchtbare jaren zouden inzamelen en bewaren, opdat er voorraad zou wezen tegen de kwade jaren; Gen. 41:47.

Ge 41.47

Ecclesiastes 4:13

23) Beter is een arm

Alsof hij zeide: De koninklijke staat wordt wel zeer groot geacht in deze wereld, en die daartoe komen, achten wel zichzelven zeer gelukzalig boven andere mensen, maar daar is geen rechte gelukzaligheid in te vinden. Immers, als een koning geen noodzakelijke wijsheid heeft al is hij tot ouderdom gekomen om zichzelven en zijne onderzaten wel te regeren, en daarenboven van anderen, die wijzer zijn dan hij, niet wil bestuurd of vermaand zijn, zo is van een arm man, die verstandig is hoewel jong zijnde van jaren, meer te houden dan van zulk een koning. Van het woord jongeling, zie Gen. 44:20.

Ge 44.20
Copyright information for DutKant