Genesis 5:3

4) leefde

Dat is, toen hij zolang had geleefd, of zo oud was, kreeg hij een zoon. En zo moet men dit ook in het volgende verstaan.

5) honderd en dertig jaren ,

Hebr. dertig en honderd jaar; en alzo wordt hier en elders in de Hebr. spraak het kleinere getal meest voor en het meerdere achter gesteld.

6) naar zijne gelijkenis,

Tegen Gods beeld en gelijkenis, naar hetwelk Adam geschapen was, wordt hier nu gesteld Adams beeld en gelijkenis, naar hetwelk Seth geboren is. Gods beeld was volmaakt, maar na den val was Adams beeld gans verdorven; waardoor nu alle mensen, die natuurlijk uit Adam geboren worden, zondig, ellendig en den dood onderworpen zijn. Zie Rom. 5:12.

Ro 5.12

7) noemde

Te weten, uit occasie der woorden, die Heva sprak, toen zij dezen zoon kreeg, zie boven Gen. 4:25.

Ge 4.25

Genesis 6:9

22) geboorten van Noach:

Dat is, geslacht en geschiedenissen, of hetgeen Noach in zijn geslacht wedervaren is; want het Hebr. woord betekent niet alleen afkomst en nakomelingen, maar ook hetgeen dezen bejegent; dat is, inderdaad ene historie of verhaal van iemands zaken. Verg. onder Gen. 25:19, Gen. 37:2; Num. 3:1.

Ge 25.19 37.2 Nu 3.1

23) oprecht

Dat is, die in het ware geloof en in de vroomheid des levens, ongeveinsd en zonder valsheid was. Zie onder Gen. 17:1, Gen. 25:27; Job 1:1.

Ge 17.1 25.27 Job 1.1

24) geslachten.

Dat is, onder de mensen, die in zijne eeuw leefden. Alzo onder Gen. 7:1.

Ge 7.1

25) wandelde met God.

Zie boven Gen. 5:22.

Ge 5.22

Micah 6:8

19) Hij heeft

Namelijk den Heere.

20) bekend gemaakt, o mens!

Door zijn woord; zodat gij gene ontwetendheid kunt voorwenden, en evenwel doet gij regelrecht daartegen, [gelijk hun in het volgende verweten wordt] en dan wilt gij u nog wijsmaken dat God met uw offeren moet tevreden zijn, alsof er dan niets aan schortte en niets anders van u te eisen zij.

21) recht te doen,

Of, gericht. Zie Gen. 18:19; 1 Kon. 10:9; Jer. 4:2 met de aantekening. Deze eis Gods was zo klaar en overvloedig in zijn Woord uitgedrukt, dat zij, het tegendeel doende [gelijk zij deden] zonder alle onschuld waren.

Ge 18.19 1Ki 10.9 Jer 4.2

22) ootmoediglijk te wandelen

Hebr. ootmoedig zijn wandelen, of zich verootmoedigen [met wandelen, of wandelende. Zie van zulke samenvoeging van twee woorden Ps. 45:5.

Ps 45.4

23) met uw God?

Zie Gen. 5:22.

Ge 5.22
Copyright information for DutKant