Genesis 6:6

16) berouwde het den HEERE,

Aldus wordt menselijker wijze in de Heilige Schrift van God gesproken, omdat Hij zijn werk of daden verandert, hoewel Hij in zichzelven onveranderlijk blijft; zie het volgende vs. en Num. 23:19; 1 Sam. 15:11,29; 2 Sam. 24:16; Mal. 3:6; Jak. 1:17; Hand. 15:18.

Nu 23.19 1Sa 15.11,29 2Sa 24.16 Mal 3.6 Jas 1.17 Ac 15.18

17) en het smartte Hem aan zijn hart.

Dit is ook menselijker wijze van God gesproken, om ons te tonen dat God een groot mishagen aan den mens, uit oorzaak zijner boosheid, had. Verg. Jes. 63:10; zo wordt ook aan God droefheid toegeschreven, Ef. 4:30.

Isa 63.10 Eph 4.30

Joel 2:13

42) scheurt uw hart

Verg. Ps. 34:19, en Ps. 51:19.

Ps 34.18 51.17

43) niet uw klederen,

Dat is, niet alleen, zonder de harten te scheuren, niet zozeer, niet voornamelijk; zie Hos. 6:6.

Ho 6.6

44) lankmoedig

Zie Lev. 14:18.

Le 14.18

45) groot van goedertierenheid,

Of, veelvoudig, overvloedig.

46) kwade.

Versta, het kwaad der straf, dat God afwendt, matigt, enz., wanneer Hij menselijk gezegd wordt berouw te hebben, zie Gen. 6:6, alzo in het volgende vers.

Ge 6.6
Copyright information for DutKant