Genesis 8:5

7) toppen

Hebr. hoofden, gelijk Deut. 3:27; Joz. 15:8; Richt. 9:7.

De 3.27 Jos 15.8 Jud 9.7

Numbers 29:1

1) zevende maand,

Zie van deze maand Lev. 23:24.

Le 23.24

2) des geklanks zijn.

Dit feest wordt alzo genoemd, omdat dit het volk met het blazen der trompetten aangekondigd en te kennen gegeven werd. Zie Lev. 23:24.

Le 23.24

Matthew 28:1

1) laat [na] den sabbat,

Grieks, laat der sabbaten; dat is, gelijk verklaard wordt Mark. 16:1, toen de sabbatdag voorbij was. Want door het woord sabbaten in het getal van velen wordt ook de sabbatdag of zevende dag verstaan, Matth. 12:1; Hand. 13:14.

Mr 16.1 Mt 12.1 Ac 13.14

2) eersten [dag]

Grieks, enen; dat is, eersten, gelijk verklaard wordt Mark. 16:9.

Mr 16.9

3) der week,

Grieks, der sabbaten; welk woord somtijds ook genomen wordt voor de gehele week; Mark. 16:9; Joh. 20:1; 1 Cor. 16:2.

Mr 16.9 Joh 20.1 1Co 16.2

4) Maria Magdalena,

Bij welke twee nog enige andere waren, die genoemd worden Mark. 16:1; Luk. 24:10.

Mr 16.1 Lu 24.10

5) om het graf te bezien.

Hebbende bij zich specerijen, Luk. 24:1, om het lichaam van Christus te zalven, Mark. 16:1.

Lu 24.1 Mr 16.1

1 Corinthians 16:2

6) eersten [dag]

Gr. enen. Hebr. Zie dergelijke wijze van spreken Gen. 1:5; Dan. 9:1. Zie ook Matth. 28:1; Mark. 16:9; Luk. 24:1.

Ge 1.5 Da 9.1 Mt 28.1 Mr 16.9 Lu 24.1

7) der week, legge

Gr. der sabbaten, waardoor de gehele week dikwijls wordt genoemd. Zie Mark. 16:9; Joh. 20:1. Deze eerste dag wordt van Johannes genaamd des Heeren dag, Openb. 1:10, omdat de Heere Christus op dien dag van de doden is opgestaan. Op dezen dag plegen de apostelen hunne vergaderingen te houden; Joh. 20:19,26; Hand. 20:7.

Mr 16.9 Joh 20.1 Re 1.10 Joh 20.19,26 Ac 20.7

8) een iegenlijk van u

Namelijk lidmaat uwer gemeente, die enige middelen heeft.

9) [iets] bij zichzelven

Namelijk om tot de nooddruft der armen gegeven te worden. Want altemet wat weg te leggen, bezwaart zozeer niet, en veel kleine maken een grote.

10) vergaderende een schat,

Dat is, alzo mettertijd gelijk een schat bijeenbrengende. Of, verzekerd zijnde dat gij u daarmede een schat zult vergaderen in den hemel; Matth. 6:20.

Mt 6.20

11) welvaren verkregen

Het Griekse woord betekent eigenlijk een goeden weg of reis hebben, gelijk Rom. 1:10, en wordt bij gelijkenis voor allerlei voorspoed genomen. Elkeen moet dan geven naar dat hem de Heere gezegend heeft; 2 Cor. 8:12.

Ro 1.10 2Co 8.12

12) alsdan niet [eerst]

Namelijk hetwelk alsdan inderhaast zo bekwamelijk en vruchtbaar voor de armen niet zal kunnen geschieden.

Copyright information for DutKant