Haggai 1:6

13) niet tot dronken worden toe;

Dat is, gij gevoelt de kracht van den wijn alzo niet, dat gij er vrolijk van zoudt worden; zie Gen. 43:34; Hoogl. 5:1; Joh. 2:10.

Ge 43.34 So 5.1 Joh 2.10

14) tot uw verwarming,

Hebr. om zich te verwarmen; dat is om u te verwarmen; verg. Zef. 2:12 met de aantekening aldaar.

Zep 2.12

15) in een doorgeboorden buidel.

Of, in een buidel waar geen bodem in is, of, die hol is; dat is, het verdwijnt, alzo dat hij, die het ontvangt, geen nut daarvan heeft, achtervolgens het dreigement der wet; Deut. 28:15, enz.; Amos 4:9; Micha 6:14.

De 28.15 Am 4.9 Mic 6.14

Haggai 1:10

22) dat er geen dauw is,

Versta hierbij, ook geen regen ter bekwamer en gewoner tijd. Dit is wat God dreigt, Lev. 26:19; Deut. 28:23,24,38; Amos 4:7.

Le 26.19 De 28.23,24,38 Am 4.7

Haggai 2:15-16

37) Alzo is dit volk,

De zin is: Evenzo is het met deze natie of met dit volk gesteld, hetwelk alles ontreinigt waar het bij of aan komt, dewijl het onrein van consientie is, blijkende daaruit dat zij mijn bevel, aangaande het opbouwen van den tempel verachten. Verg. Tit. 1:15.

Tit 1.15

38) voor Mijn aangezicht,

De Joden waren wel heilige lieden in hun eigen oordeel, maar niet in de ogen van God.

39) daar offeren,

Te weten, op het brandofferaltaar, dat vele jaren was opgebouwd geweest eer de tempel volbouwd is geworden, Ezra 3:2. God de Heere had wel de offeranden strengelijk bevolen te doen, maar hier verklaart Hij door zijnen profeet, dat gelijk al hun andere werken onrein waren, alzo ook hunne offeranden, [vanwege welke zij meenden Gode aangenaam te zijn] zolang zij nalieten des Heeren huis te bouwen, en omdat zij zelf onrein, dat is goddeloos en huichelachtig waren, en zonder geloof, want alles wat zonder geloof geschiedt, dat is zonde; Rom. 14:23.

Ezr 3.2 Ro 14.23
40) stelt er toch ulieder hart op,

De zin schijnt hier te zijn: V¢¢r dezen, toen gij versloft hebt de opbouwing van den tempel, zijt gij van God gestraft geweest met dure tijden, zie Hag. 2:18, maar nu gij aan het werk kloekelijk gegaan zijt, hebt gij den zegen des Heeren gevoeld; derhalve neemt ter harte hetgeen in vorige tijden geschied is, opdat gij verstaande de oorzaak van den tegenspoed, die u tevoren geperst heeft, nu ook moogt verstaan de oorzaak van den zegen Gods, dien gij nu gevoelt, en hierna gevoelen zult en vaart derhalve kloekelijk voort in het opbouwen van het huis des Heeren. Enige overzetters verlichten de duisterheid van dit vers met enige ingevoegde woorden, aldus: En nu, stelt er toch ulieder hart op [hoe het ulieden gegaan is,] van dezen dag af, enz. Zie Hag. 1:5, en Hag. 2:19.

Hag 2.17 1.5 2.18

41) opwaarts,

Dat is, op de dagen, die v¢¢r dezen tijd geweest zijn.

42) eer er steen op steen gelegd werd

Dat is, eer de opbouwing van den tempel haar voortgang nam, en gijlieden op het fondament [hetwelk v¢¢r vele jaren gelegd was] voortgegaan zijt, en op hetzelve verder gebouwd hebt. Ten tijde van den koning Cyrus hadden zij de fondamenten van den tempel gelegd, maar niet voortgebouwd tot op het tweede jaar van Darius, zie Hag. 2:11. Zie ook Ezra 4:5,24.

Hag 2.10 Ezr 4.5,24
Copyright information for DutKant