Isaiah 16:1

1) de lammeren

O gij Moabieten.

2) de lammeren

Hebreeuws, het lam, dat is, zoveel lammeren als gij tot schatting te geven schuldig zijt. De Moabieten betaalden aan den koning van Juda jaarlijks honderd duizend lammeren en honderd duizend rammen met de wol, gelijk af te nemen is uit 2 Sam. 8:2, vergeleken met 2 Kon. 3:4.

2Sa 8.2 2Ki 3.4

3) heerser

Te weten van den koning van Juda, die een heer of heerser over uw land is geworden, van dien tijd af toen David u heeft overwonnen; 2 Sam. 8:2. Anders: des heerschappers van het aardrijk, verstaande daarbij God den Heere, in dezen zin, alsof hij de Moabieten vermaande dat zij den waren God zouden aannemen, zulks doende blijken met hem lammeren op te offeren.

2Sa 8.2

4) Sela af,

Dat is, van uw land af, hetwelk ten dele met klippen en rotsen is bezet, ten dele met de woestijn. Sela was de hoofdstad, op een rots gelegen.

5) naar de woestijn

Hier kan men verstaan die woestijn van Juda, die daar is strekkende tot aan de Jordaan, waar die rivier in de Dode zee valt.

6) tot den berg

Dat is, tot Jeruzalem, hetwelk aan den berg Zion ligt.

Copyright information for DutKant