Isaiah 26:19

64) Uw doden

Met deze woorden verklaart de kerk in het algemeen, en elke gelovige in het bijzonder, een vast vertrouwen van de zalige opstanding uit den dood, tot de heerlijkheid van het eeuwige leven; waarvan de verlossing uit de Babylonische gevangenschap een voorbeeld zou zijn, en daarom van de Joden met vertrouwen was te verwachten. Vergelijk Ezech. 37.

65) leven,

Dat is, zij zullen door uwe kracht weder verlost en opgewekt worden.

66) mijn dood lichaam,

Dit spreekt iedere gelovige mens voor zichzelven.

67) gij,

Dat is, gijlieden die als in de graven ligt.

68) uw dauw

Dat is, uwe goedertierenheid, waarmede Gij ons ontvangen zult, zal maken dat wij, die uw kerk of volk zijn, alzo zullen verkwikt en getroost worden, gelijk de dauw de kruiden verkwikt.

69) [als]

Dat is, als een dauw, die op de moeskruiden valt; versta hierbij het gras en alle andere kruiden, die uit de aarde wassen.

70) het land

Anders: Nadat Gij de reuzen [dat is, de machtige en verschrikkelijke vijanden van uw volk] zult ter aarde geveld hebben.

Hosea 5:14

40) verscheuren en henengaan;

Of, roven. Vergelijk onder Hos. 6:1.

Ho 6.1

Hosea 6:3

7) kennen,

Zie van zulke samenvoeging van twee woorden Ps. 45:5. De zin is: Wij zullen door des Heeren genade alsdan hem en zijnen Messias kennen, en vuriglijk ijveren en zorg daarvoor dragen, dat wij in kennis mogen toenemen en wassen, totdat wij eindelijk na dezen de volmaaktheid bekomen. Zie boven Hos. 2:19; 1 Cor. 13:9,10, en vergelijk hiermede hun vorigen staat, boven Hos. 4:1,6, en Hos. 5:4.

Ps 45.4 Ho 2.20 1Co 13.9,10 Ho 4.1,6 5.4

8) uitgang

Dat is opgang, als wanneer de zon gelijk een bruidegom uit zijne slaapkamer uitgaat, [Ps. 19:6]. Versta, de aankomst van God tot de verlossing van zijn volk uit de Babylonische gevangenschap, en de Heere Christus tot onze geestelijke verlossing.

Ps 19.5

9) bereid

Of, gericht, geschikt.

10) dageraad;

Zo aangenaam en lieflijk, idem zo zeker en vast, als het aanbreken van den dag en het rijzen der zon, na de nachtelijke duisternis.

11) tot ons komen

Of, voor ons, tot ons best.

12) regen,

Dat is, na een langdurige droogte, wanneer men zeer naar regen verlangd heeft. Vergelijk Deut. 32:2; Job 29:23; Ps. 72:6, en Ezech. 34:26.

De 32.2 Job 29.23 Ps 72.6 Eze 34.26

13) spade regen [en] vroege regen

Zie Deut. 11:14. De zin is dat God niet zal feilen om zijne weldadigheid aan zijne kerk te bewijzen en te vervolgen, telkens op zijnen tijd, en voornamelijk zijn genadewerk door Christus.

De 11.14

14) des lands.

Of, der aarde.

Romans 6:8

20) met Christus gestorven zijn,

Zie de aantekeningen Rom. 6:3,4.

Ro 6.3,4

21) met Hem zullen leven;

Namelijk in dit leven een geestelijk leven, en hiernamaals het eeuwige leven. Zie Rom. 8:10,11; Ef. 2:5; Col. 2:13, en Col. 3:1,2,3,4.

Ro 8.10,11 Eph 2.5 Col 2.13 3.1,2,3,4

Romans 6:11

26) der zonde dood zijt,

Dat is, der zonde gestorven zijt. Zie de aantekeningen Rom. 6:2.

Ro 6.2

27) Gode levende zijt

Dat is, de kracht hebt ontvangen door den Geest van Christus om voor God en ter ere Gods te leven en de zonde meer en meer te doden. Daaruit vloeit dan de vermaning in de volgende verzen. Zie ook Rom. 8:1, enz.

Ro 8.1

Colossians 2:13

46) u, als gij

Namelijk die nu in Christus gelooft en gedoopt zijt.

47) dood waart

Zie Ef. 2:1.

Eph 2.1

48) [in] de voorhuid

Dit wordt niet gesproken van de eigenlijk genoemde voorhuid, die de gelovige Colossensen nog hadden, maar van de natuurlijke verdorvenheid, waarin zij v¢¢r hunne bekering waren, die alzo bij gelijkenis genoemd wordt, omdat de voorhuis in het Oude Testament een schandelijk en verachtelijk ding was bij de Isra‰lieten. Zie dergelijke wijze van spreken Deut. 10:16; Jer. 9:25, enz.

De 10.16 Jer 9.25

49) mede levend gemaakt

Zie Ef. 2:5.

Eph 2.5

50) vergevende;

Of, genadiglijk vergevende, of vergeven hebbende. Want door het geloof worden ons onze misdaden en zondige aard uit kracht van Christus' verdiensten vergeven, en wordt het lichaam der zonde, of de oude mens, in ons ook gedood, van welke beide weldaden de doop, een teken en zegel in het Nieuwe Testament is, gelijk de besnijdenis in het Oude was; Rom. 2:29, en Rom. 4:11.

Ro 2.29 4.11

Colossians 3:1-3

1) gij dan met Christus

Dit besluit ziet op Col. 2:12,14, waar Paulus getuigd had dat wij door den doop met Christus begraven en opgewekt zijn, om te bewijzen dat wij noch de ceremoni‰n der wet, noch de leer der filosofie, noch de menselijke inzettingen nodig hebben. Waaruit hij ook nu deze vermaningen trekt; zie de aantekeningen op Col. 2:12,14.

Col 2.12,14,12,14

2) die boven zijn,

Dat is, de eeuwige gelukzaligheid en heerlijkheid, waarvan Christus in den hemel het bezit ingenomen heeft, mitsgaders de geestelijke gaven tot de zaligheid nodig, die Christus aan de rechterhand Zijns Vaders aan Zijne gemeente mededeelt, gelijk Hand. 2:33; Ef. 4:8, enz. verklaard wordt.

Ac 2.33 Eph 4.8
3) Bedenkt de dingen

Dat is, bevroedt die en tracht daarnaar, gelijk dit woord ook elders wordt genomen; Rom. 8:5.

Ro 8.5

4) die op de aarde zijn.

Dat is, aardse en vergankelijke dingen, Filipp. 3:19; of menselijke en aardse inzettingen, die met het gebruik vergaan, waarvan hij tevoren ook had gesproken.

Php 3.19
5) gij zijt gestorven,

Namelijk der zonde en der wereld. Zie Rom. 6:2, enz.

Ro 6.2

6) uw leven is met Christus

Dat is, uw geestelijk en onvergankelijk leven. Want al hebben de gelovigen enige beginselen daarvan, nochtans blijkt dat voor de wereld niet, en zijzelven verwachten de volheid daarvan in Christus en met Christus, uit den hemel, met ene hoop, die niet bedriegt; Rom. 8:24,25.

Ro 8.24,25

7) verborgen in God.

Dat is, gelijk Christus ter rechterhand Zijns Vaders is in het bezit Zijner heerlijkheid, hoewel zulks voor de ogen der wereld is verborgen, alzo wordt ook het leven, dat ons in Christus en met Christus toekomt, aldaar bewaard om te Zijner tijd aan ons geopenbaard te worden voor de ogen der gehele wereld; 1 Petr. 1:4,5, enz.

1Pe 1.4,5
Copyright information for DutKant