‏ Isaiah 28:29

94) Zulks komt

Te weten, deze landverderving, waarvan Jes. 28:22 gesproken is, komt ook van den Heere; zie 2 Sam. 16:10; 2 Kon. 18:25.

Isa 28.22 2Sa 16.10 2Ki 18.25

95) Hij is wonderlijk

Hebreeuws, Hij maakt wonderlijk den raad, Hij maakt groot de daad, of het wezen. Zie de aantekening Job 5:12, en Job 38:2.

Job 5.12 38.2

96) Hij is groot

De zin is: God is heerlijk metterdaad, makende dat zijn raad en voornemen in het werk gesteld worde en als zijn wezen bekome; Hij voert alles heerlijk uit.

‏ Joel 2:20

69) dien

Te weten, dat voorzegde heir van sprinkhanen, enz., die van het noorden in Juda gekomen waren, en voorts wel mogen gehouden worden voor afbeeldingen en voorboden der Assyri‰rs en Babyloni‰rs, die van het noorden ook zouden komen, en hier van sommigen door die van het noorden verstaan worden, gelijk in Joel 1:4 is aangetekend.

Joe 1.4

70) dor en woest land,

Hebr. een land der dorheid en woestheid. Zie Deut. 1:19, en Deut. 8:15.

De 1.19 8.15

71) aangezicht

Dat is, het ene of voorste deel van dit ongedierte, de voortocht.

72) Oostzee,

De Dode zee, in het zuidoosten van Kana„n. De plaats waar Sodom en Gomorra, enz., vergaan zijn; of de zee Cinnereth, of Genesareth, in het noordoosten. Verg. de profetie van Gog, Ezech. 39:11.

Eze 39.11

73) einde

Dat is, achterste deel, achtertocht.

74) achterste zee;

Dat is, in de Middellandse zee. Zie Deut. 11:24, en Zach. 14:8.

De 11.24 Zec 14.8

75) zijn stank zal opgaan,

Versta, den vuilen stank van dit heirleger der sprinkhanen, enz., wanneer zij van God weder zullen vernield worden, en alsdan vergaan en vervuilen, als een stinkend aas. Verg. Jes. 34:3.

Isa 34.3

76) vuiligheid zal opgaan;

Of, zware, vuile sterke reuk.

77) hij heeft grote dingen gedaan.

Te weten, die van het noorden, dat voorzegde heir, Hebr. hij heeft groot gemaakt, of zich groot gemaakt, of hij heeft het groot gemaakt met, of in doen, of handelen; dat is, hij zal stoutelijk gehandeld, Juda als bespot en grote ellende veroorzaakt hebben, waartegen in het volgende gesteld wordt, dat God ook integendeel recht grote dingen zal doen; vernielende dit groot en machtig heir, dat Hij zelf tevoren in zijnen toorn over Juda gezonden had. Men kan hiermede enigzins vergelijken Ps. 35:26,27; alwaar ook tegen elkander gesteld worden, dat de vijanden zich tegen David groot maakten, en de vromen daartegen zeggen: De Heere zij groot gemaakt, of worde groot, zij groot; dat is, als groot geroemd. Zie aldaar. Sommigen duiden dit, zowel als het volgende in Joel 2:21, ook op den Heere.

Ps 35.26,27 Joe 2.21
Copyright information for DutKant