‏ Isaiah 47:6

20) Ik ontheiligde

Ik liet ze verstoren en verwoesten, dezelve niet anders achtende dan een onheilige, ontreinigde of ontwijde zaak, deszelve aan de onheilige nati‰n overgevende.

21) Mijn erve,

Dat is, mijn volk Isra‰l.

22) over den oude

De oude personen plachten wel somtijds van hunne vijanden zelfs verschoond te worden; maar deze barmhartigheid is bij de Babyloni‰rs niet te vinden geweest.

23) maaktet gij

Dat is, gij hebt hen zeer bezwaard en benauwd en wredelijk behandeld.

‏ Isaiah 51:21

85) niet van wijn!

Maar van tegenspoed en ellende; of versta hierbij: maar van den beker der grimmigheid des Heeren, gelijk Jes. 51:17.

Isa 51.17

‏ Daniel 9:16

41) naar al uw gerechtigheden,

De zin is: Heere, dat Gij uwe dreigementen hebt waar gemaakt, ons verlatende en onzen vijanden sterkte tegen ons gevende, enz., dat is alles geschied naar uwe gerechtigheid, want wij hebben het met onze zonden duizendmaal over verdiend; maar, Heere, vergeet ook dat deel uwer gerechtigheid niet, waardoor Gij allen boetvaardigen houdt hetgeen Gij hun uit genade beloofd hebt. Gelijk God maar ‚‚n is, alzo is er ook maar ‚‚ne gerechtigheid of rechtvaardigheid in God, maar er zijn velerlei betoningen derzelve, en onder anderen betoont Hij dezelve, wanneer Hij den boetvaardigen houdt hetgeen Hij hun uit genade beloofd heeft. Vergelijk Neh. 1:8,9, en Neh. 9:8; Ps. 51:16.

Ne 1.8,9 9.8 Ps 51.14

42) laat toch Uw toorn en Uw grimmigheid

Dat is, laat toch ophouden die zware straffen, die Gij rechtvaardiglijk over Jeruzalem en het ganse Joodse volk hebt uitgestort om hunne zonden te straffen. Zie Micha 7:9; Openb. 15:7. Anders: uw toorn en uwe grimmigheid wende zich af van, enz.

Mic 7.9 Re 15.7

43) Uw stad Jeruzalem,

Alsof hij zeide: Dit is uwe stad, die Gij u verkoren hebt uit al de steden van den gansen aardbodem, wend derhalve uw toorn van haar af.

44) Uw heiligen berg;

Hebreeuws, den berg uwe heiligheid. Zie Ps. 2:6.

Ps 2.6

45) bij allen,

Hebreeuws, bij al onze rondommigheden; dat is, bij allen die rondom ons gelegen zijn. Vergelijk Klaagl. 1:8, enz., en Klaagl. 2:15,16, en Klaagl. 3:14, en Ps. 44:14,15,16,17, en Ps. 79:4, en Ps. 89:42,51.

La 1.8 2.15,16 3.14 Ps 44.13,14,15,16 79.4 89.41,50

‏ Matthew 5:11-12

11) alle

Dat is, allerlei.

12) kwaad

Grieks: kwaad woord.

13) tegen u spreken

Dat is, dat u tegen gaat, of tot uw nadeel.

14) loon [is]

Namelijk dat God belooft en geven zal, niet uit verdienste, maar uit genade, Rom. 6:23, om Christus' wil, 2 Cor. 1:10, en zo ook 2 Cor. 6:1, en elders doorgaans.

Ro 6.23 2Co 1.10 6.1

15) groot in de hemelen;

Grieks: veel.

16) v¢¢r u [geweest zijn].

Dat is, voor uw tijden, of in voorgaande tijden.

‏ Hebrews 12:6-7

23) die Hij aanneemt.

Dat is, voor zijn zoon erkent en houdt.

24) verdraagt,

Namelijk lijdzaam, of gewillig, als voren.

25) zo gedraagt Zich God

Dat is, zulks is u een zeker teken, dat gij rechte kinderen zijt, en dat God u die toezendt als een vader. Want de goddelozen worden ook wel van God gestraft, maar als van een rechter, en spreken dikwijls godslasteringen tegen den God des hemels in deze straffingen; zie Openb. 16:10,11; of vallen in wanhoop, gelijk Saul, Judas, enz.

Re 16.10,11

26) als zonen,

Namelijk ware en rechte kinderen.

‏ 1 Peter 4:16-17

41) die schame zich niet,

Namelijk over het lijden, of over de schande, die Hem daarom aangedaan wordt.

42) het oordeel beginne

Dat is, de kastijdingen. Want gelijk de verdrukkingen zijn beproevingen der gelovigen, zo zijn ook die hun kastijdingen, ten aanzien van Gods hand, die deze roeden gebruikt tot hun best. Zie Hebr. 12:6, enz.

Heb 12.6

43) van het huis Gods;

Dat is, van de huisgenoten Gods of van Zijne gemeente; Hebr. 3:1, enz.

Heb 3.1

44) welk zal het einde

Dat is, hoe vreeslijk zal, enz.

Copyright information for DutKant