‏ Isaiah 60:13

58) De heerlijkheid

Dat is, de heerlijke hoge bomen, de schoonste, die op den berg Libanon wassen; Ps. 29:5. Gelijk deze zijn gebruikt tot den bouw van den tempel te Jeruzalem; 1 Kon. 5:6,9,14, alzo zullen voortreffelijke mannen, die met zonderlinge gaven van den Heiligen Geest begaafd zijn, gebruikt worden tot opbouwing der gemeente van Jezus Christus; ja ook koningen, vorsten en groten dezer wereld, Jes. 61:3, worden de godzaligen genaamd bomen.

Ps 29.5 1Ki 5.6,9,14 Isa 61.3

59) de beuke-

Of, pijnappelboom.

60) de plaats mijns

Dat is, het heiligdom. Want aldaar zat de Heere op de ark des verbonds. Doch hier wordt gesproken van de Christelijke kerk, in welke God woont door zijnen Geest; 2 Cor. 6:16.

2Co 6.16

61) de plaats Mijner

Aldus wordt de kerk Gods elders genoemd. Zie Ezech. 43:7.

Eze 43.7

‏ Jeremiah 11:16

39) liefelijke

Hebreeuws, vrucht van gedaante.

40) geroep

Vergelijk Ezech. 1:24.

Eze 1.24

41) vuur

Versta, de verwoesting, het verderf en de vertering van land en lieden, door de Babyloni‰rs.

42) denzelven

Olijfboom. Anders: een vuur heeft zijne bladeren aangestoken.

43) takken

Of, scheuten, loten, spruiten.

44) zullen

Anders: zullen zij verbreken.

‏ Ezekiel 31:3

4) Assur

Dat is, de koning van Assyri‰.

5) een ceder op den Libanon,

Dat is, was gelijk een cederboom; door deze ganse figuurlijke rede wordt beduid de grootheid, heerlijkheid en macht der Assyrische monarchie. Zie Richt. 9:15; vergelijk Ps. 80:11; boven Ezech. 17:3,22,23; Dan. 4:10, enz.

Jud 9.15 Ps 80.10 Eze 17.3,22,23 Da 4.10

6) schaduwachtig van loof,

Of, schaduwende, schaduw makende, [met zijne] struiken, of takken; idem een schaduwmakend woud, of bos, alzo het Hebreeuwse woord de betekenis heeft van woud en struiken, takken, of loof.

7) stam,

Gelijk boven Ezech. 17:6.

Eze 17.6

‏ Ezekiel 31:7-9

18) cederen

Dat is, de andere koningen en prinsen, hoewel ook groot en heerlijk zijnde, gelijk de cederen van een paradijs, gelijk het eerste was, konden zijn glans niet verdonkeren of verbergen; gelijk de zon het schijnsel van andere sterren bij dag verduistert, alzo verduisterde hij allen glans van anderen. Vergelijk boven Ezech. 28:13, en onder Ezech. 31:9,16.

Eze 28.13 31.9,16

19) geen boom in Gods hof

Hebreeuws, alle boom was niet, enz., dat is, geen boom was, enz. Zie 1 Kon. 11:34; alzo onder Ezech. 31:14.

1Ki 11.34 Eze 31.14
Copyright information for DutKant