Isaiah 9:11-12
48) Isral Dat is, de Isralieten, de tien stammen. 49) opeten Hebreeuws, eten met gansen mond. 50) met vollen mond. Gelijk de leeuwen, beren, tijgers en andere wilde wrede beesten doen. 51) Om dit alles Zie de aantekening Jes. 5:25. Isa 5.25 52) Zijn toorn Te weten des Heeren toorn. 53) is nog uitgestrekt. Te weten om nog meer te slaan en te verderven. 54) dit volk Te weten de Isralieten. 55) keert zich niet Te weten met berouw en leedwezen zijner zonden en met gelovig gebed. 56) tot Dien, Te weten tot den waren God. 57) zoeken zij niet. Te weten door hun gebed, gelijk Ps. 34:5; of door onderhouding zijner geboden, gelijk 2 Kron. 14:4. Ps 34.4 2Ch 14.4
Copyright information for
DutKant