Jeremiah 26:18
18) Morastiet, Dat is, geboren te Morescheth; dat enigen houden voor Marescha, uit Mich. 1:14,15, omdat de oorspronkelijke betekenis der woorden enerlei schijnt te zijn; zie de aantekening aldaar, en wijders Joz. 15:44. Doch anderen houden Moreschet voor een dorp, niet ver van de stad Merescha, gelegen aan de westelijke grenzen van Juda; of voor een andere stad, gelegen bij Gath, den Filistijnen toebehorende, en misschien van de Benjaminieten ingenomen, 1 Kron. 18:13; zie wijders Micha 1:14, en van een anderen profeet Micha; 1 Kon. 22, en 2 Kron. 18. Mic 1.14,15 Jos 15.44 1Ch 18.13 Mic 1.14 19) heirscharen: Zie 1 Kon. 18:15. 1Ki 18.15 20) berg dezes huizes Moria, waar de tempel stond. 21) hoogten des wouds. Dat is, tot een gans wilde, woeste, woudachtige hoogte.Micah 1:14-15
51) geschenken Alzo wordt het Hebr. woord [dat van] zenden [zijn oorsprong heeft] ook gebruikt 1 Kon. 9:16. 1Ki 9.16 52) Morescheth Zie Jer. 26:18. Anders, aan de bezitting; dat is omtrek van Gath. Jer 26.18 53) Gaths Een koninklijke stad van de Filistijnen, [gelijk boven Micha 1:10], welker vrienschap en hulp zij zouden zoeken door geschenken, maar tevergeefs, wil de profeet zeggen. Daar was ook een stad Marescha, toebehorende aan Juda, die bij Achzib gesteld wordt, Joz. 15:44; ook worden Gath en Marescha bij elkander gevoegd, 2 Kron. 11:9. Zie aldaar. Mic 1.10 Jos 15.44 2Ch 11.9 54) Achzib Zie van Achzib in Juda, Joz. 15:44, en van een ander in de stam Aser, [gelegen aan de Middellandse zee, naar sommige kaarten] Richt. 1:31. Het kan zijn dat hier door de huizen van Achzib verstaan worden de soldaten, die de koningen van Isral nu en dan gehuurd mogen hebben van de overgebleven Kananieten, of dat zij met de ingezetenen van die streken een verbond mogen hebben gemaakt, en nu met hen hadden, om hen bij te staan tegen de Assyrir, doch al tevergeefs. De profeet noemt de stad Achzib alleen om de overeenkomst van de woorden Achzib en Achzab, dat is, leugen, of een leugenaar; gelijk in het volgende Marescha, en erfgenaam. Anderen verstaan, door de koningen van Isral de koningen van Juda, die over Isral of van de tien stammen overblijfsel zouden regeren, maar van de Babylonirs uitgeroeid worden. Jos 15.44 Jud 1.31 55) leugen zijn Dat is, zullen hun bedriegen, bedriegen. 56) erfgenaam toebrengen Of, erfelijke bezitter. Versta, de vijand. De profeet ziet op de betekenis van het woord Marescha en Moreschet, die hij [om enerlei betekenis van] erfenis schijnt voor een te nemen. 57) Maresa Zie Joz. 15:44; 2 Kron. 11:8, en 2 Kron. 14:9; idem Jer. 26:18; ook 2 Mach. 12:35. Jos 15.44 2Ch 11.8 14.9 Jer 26.18 58) Hij zal komen tot aan Adullam De nieuwe bezitter of erfgenaam, de vijand, zal doordringen tot in Juda, waar Adullam gelegen was, eertijds een koninklijke stad. Zie Joz. 12:15, en Joz. 15:35; Neh. 11:30. Jos 12.15 15.35 Ne 11.30 59) [tot aan] Dit is hier ingevoegd uit vergelijking van boven Micha 1:9,12. Mic 1.9,12 60) heerlijkheid Israls Te weten Jeruzalem, dat de heerlijkheid van gans Isral was. Omdat deze woorden duister zijn, worden zij verscheidenlijk bij de uitleggers genomen. Anders, hij [de vijand] zal komen tot aan Adullum, de heerlijkheid van Isral; dat is, welke stad heerlijk en vermaard is in Isral, diep in het land, waar de spelonk Adullam, Davids toevlucht, nabij gelegen was.
Copyright information for
DutKant