‏ Jeremiah 27:10

21) valsheid,

Of, ene leugen; alzo Jer. 27:14,16.

Jer 27.14,16

22) om u verre uit uw land te brengen,

Zie onder Jer. 27:15.

Jer 27.15

‏ Jeremiah 27:15

26) opdat Ik u uitstote,

Dit was wel het oogmerk der valse profeten niet, maar het zou zekerlijk daarop volgen, wil de Heere zeggen, als zij de valse profeten zouden geloven, die ook met hun valse profetie‰n onder Gods heilige en rechtvaardige regering stonden. Zie 1 Kon. 22:19, enz. en boven Jer. 18:16.

1Ki 22.19 Jer 18.16

‏ Lamentations 2:14

74) profeten

Versta dit van de valse profeten, die de boze Joden zichzelven verkoren hadden, of die zichzelven uitgaven voor leidslieden of stuurlieden en onderwijzers, maar niet van God gezonden, noch de rechte profeten zijnde; zie Jer. 2:8, en Jer. 5:31, en Jer. 14:14, en Jer. 23:16, en Jer. 27:10, en Jer. 29:8,9; Ezech. 13:2.

Jer 2.8 5.31 14.14 23.16 27.10 29.8,9 Eze 13.2

75) ijdelheid

Dat is, zodanige dingen, die ganselijk niet strekten ten goede, noch tot godzaligheid; als bij voorbeeld: zij hebben u den vrede en aller dingen overvloed verkondigd, als God het tegendeel dreigde. Zie Jer. 28:2,3,15, en Jer. 29:8.

Jer 28.2,3,15 29.8

76) ongerijmdheid

Hebreeuws, onsmakelijke dingen. Zie Job 1:22, en Jer. 23:13.

Job 1.22 Jer 23.13

77) gezien,

Dat is geprofeteerd. Want profetie‰n zijn goddelijke gezichten den profeten geopenbaard.

78) zij hebben [u] uw ongerechtigheid niet geopenbaard,

Dat is, zij hebben u uwe zonden en overtredingen niet oprechtelijk voorgedragen, om u in uwe conscientie te overtuigen.

79) om uw gevangenis

Dat is, dat zij u daardoor tot oprecht berouw en leedwezen zouden gebracht hebben, om alzo de oordelen Gods voor te komen.

80) zij hebben voor u gezien

Dat is, zij hebben u, als in Gods naam, geleerd dingen, die vals en nergens toe nut en oorbaarlijk waren.

81) lasten

Dat is, profetie‰n; zie Jer. 13:1.

Jer 13.1

82) uitstotingen.

De zin is: Naar welke te luisteren de gereedste weg was om u uit uw land te brengen. Want dwalingen te leren en te geloven is de fontein van al de zonden, om welker wil God gemeenlijk de kinderen der mensen straft.

‏ Micah 6:16

50) inzettingen van Omri worden onderhouden,

Versta, de afgoderijen die Omri en zijn zoon Achab onder de tien stammen op het allerhoogste hebben bevorderd; zie 1 Kon. 16:16,25,30,31 met de aantekening.

1Ki 16.16,25,30,31

51) derzelver raadslagen;

Raadslagen van Omri en Achab, om bij alle wegen en met alle handelingen de afgoderij te stijven en den gansen staat van het land daarnaar te vormen.

52) opdat Ik u stelle tot verwoesting,

Waardoor gij het alzo maakt, dat Ik u zal moeten stellen, enz.; verg. Jer. 18:16, en Jer. 27:10,15, en Jer. 32:31; Klaagl. 2:14; Ezech. 8:6, enz. met de aantekening.

Jer 18.16 27.10,15 32.31 La 2.14 Eze 8.6

53) haar inwoners

Van Jeruzalem.

54) aanfluiting;

Zie 1 Kon. 9:8.

1Ki 9.8

55) smaadheid Mijns volks dragen.

Dat is, de straf der smaadheid en schande, die gij mijn volk, [bijzonderlijk den armen en nooddruftigen] met de voorzeide schandelijke werken hebt aangedaan. Of, de smadheid van mijn volk; dat is, die mijn volk verdiend heeft. Alzo, smaadheid mijner jeugd; dat is, die ik in mijne jeugd verdiend, of op mijn hals gehaald heb; Jer. 31:19.

Jer 31.19
Copyright information for DutKant