Jeremiah 37:1

1) koning zijnde,

Zie dezelfde manier van spreken boven, Jer. 23:5. Anders: en de koning Zedekia regeerde in plaats, enz. Sommigen houden dat deze manier van spreken hier van Zedekia alzo gebruikt wordt, omdat Chonia, [anders genoemd Jechonia of Jojachin] zijn voorzaat, niet meer dan drie maanden had geregeerd, en als voor geen koning gehouden was; vergelijk boven Jer. 36:30, met de aantekening.

Jer 23.5 36.30

2) Chonja,

Zie boven Jer. 22:24.

Jer 22.24

3) [Zedekia]

Zie 2 Kon. 24:17.

2Ki 24.17

Hosea 3:4-5

11) vele dagen blijven zitten,

Te weten van den tijd af, dat Salmanassar de tien stammen [door deze overspelige vrouw afgebeeld] uit hun land in Assyri‰ zal hebben weggevoerd en in verscheidene plaatsen verstrooid, tot den tijd hunner bekering toe, gelijk in Hos. 3:5 verklaard wordt. Dezen tijd van bekering nemen sommigen in de komst van Christus en de predikatie van het Evangelie door de apostelen; anderen duiden dit op den volgenden en tegenwoordigen toestand van het ganse Joodse volk tot op den tijd hunner laatste bekering, uit Rom. 11:25; het ene sluit het andere niet uit.

Ho 3.5 Ro 11.25

12) koning,

Te weten uit hunne broeders. De zin hiervan is dat zij een langen tijd geen vorm van burgerlijke regering of republiek, noch van algemenen openbaren godsdienst, [hetzij ware of valse] zouden hebben; gelijk het nog ten huidigen dage met hen gesteld is in alle plaatsen, waar zij verstrooid op de aarde wonen.

13) opgericht beeld,

Als daar waren de gouden kalven te Dan en Bethel, idem de Ba„ls.

14) efod

Zie van efod Exod. 28:6. Jerobeam heeft ongetwijfeld met zijn nieuwe priesters ook nieuwe priesterlijke kledingen verordineerd, om het volk van Jeruzalem af te houden. Zie van afgodische efods buiten Gods ordinantie gemaakt Richt. 17:5, enz.

Ex 28.6 Jud 17.5

15) terafim.

Die zij naar de wijze der heidenen hadden, om dien raad te vragen; zie Gen. 31:19; Ezech. 21:21; Zach. 10:2.

Ge 31.19 Eze 21.21 Zec 10.2
16) David, hun koning;

Namelijk den Heere Christus, hunnen Messias, David genoemd, omdat Hij zijn zoon naar het vlees zou zijn en David zijn voorbeeld geweest was; alzo Jer. 30:9; Ezech. 34:23, en Ezech. 37:24. Gelijk Hij naar den Geest God en de Heere van David en zijn volk was.

Jer 30.9 Eze 34.23 37.24

17) vrezende komen tot den HEERE

Hebreeuws, zullen vrezen tot, enz. Dat is, vrezende aankomen, uit bekentenis hunner onwaardigheid, ontzetting over de onverdiende grote goedheid Gods, die hun in het Evangelie zal worden voorgedragen, en bekommernis om dezen genadetijd tijdelijk waar te nemen en recht te gebruiken. Vergelijk onder Hos. 11:10,11; Micha 7:17, ook Jes. 13:8.

Ho 11.10,11 Mic 7.17 Isa 13.8

18) laatste der dagen.

Dat is, na een langen tijd, in het Nieuwe Testament, als de Messias zal verschenen zijn; want deze manier van spreken ziet juist niet op den allerlaatsten tijd, die voor de voleinding der wereld zal gaan. Zie Gen. 49:1; Jes. 2:2; Micha 4:1; Hebr. 1:1, enz. met de aantekening aldaar.

Ge 49.1 Isa 2.2 Mic 4.1 Heb 1.1
Copyright information for DutKant