Job 1:6
18) kinderen Gods Hebreeuws, zonen; dat is, de engelen Gods, gelijk onder, Job 38:7; niet omdat zij van nature zonen of kinderen Gods zijn, gelijk de Eniggeborene van den Vader, maar omdat zij deze waardigheid hebben uit de gave der schepping, zijnde gemaakt naar Gods beeld en gelijkenis, om zijn aangezicht geduriglijk te aanschouwen, hem en zijn gemeente te dienen en eeuwiglijk met hem te leven. Job 38.7 19) kwamen, Dit wordt gezegd bij gelijkenis van wereldse prinsen, die om rekenschap te eisen van hun dienaren over hetgeen zij hun belast hebben, dezen voor zich ontbieden. Vergelijk 1kon. 22:19, en de aantekening. 1Ki 22.19 20) satan Dat is, wederpartijder. Zie 1 Kron. 21:1. Zo wordt de boze geest genoemd, omdat hij uit onverzoenlijke vijandschap de gelovigen haat, die verklagende voor God, Openb. 12:10, en als een briesende leeuw rondom hen lopende, en zoekende wien hij zou mogen verslinden; 1 Petr. 5:8. 1Ch 21.1 Re 12.10 1Pe 5.8 Job 38:7
14) morgensterren Sommigen verstaan door deze de allerklaarste sterren; vergelijk Ps. 148:3. Anderen nemen uit het volgende af, dat hiermede moeten verstaan worden de heilige engelen. Van de sterren eigenlijk genomen, zie onder Job 38:31,32. Ps 148.3 Job 38.31,32 15) de kinderen Dat is, de heilige engelen; zie boven, Job 1:6, en Job 2:1. Job 1.6 2.1
Copyright information for
DutKant