‏ Job 1:8

22) Hebt gij [ook]

Hebreeuws, hebt gij uw hart gelegd, of gesteld; dat is, hebt gij achtgegeven, of opmerking genomen? Dezelfde manier van spreken is te vinden 2 Sam. 18:3, en onder, Job 2:3, en Job 7:17, en Job 23:6.

2Sa 18.3 Job 2.3 7.17 23.6

23) Want niemand

Of, dat niemand zijns gelijke is op de aarde, enz.

‏ Job 23:6

13) grootheid

Dat is, naar de volheid zijns vermogens en de strengheid zijner gerechtigheid.

14) acht

De volle manier van spreken is boven, Job 1:8; zie de aantekening. De zin is dat God bereid zou zijn om Job te horen en kennis van de beschuldigingen, tegen hem gedaan, te nemen. Anders, Hij zou [kracht] in mij leggen; te weten om voor zijn majesteit te bestaan; verre vandaar dat Hij mij door die verdrukken zou, of ten hardste met mij handelen; Jes. 27:4,8.

Job 1.8 Isa 27.4,8
Copyright information for DutKant