Job 12:22

48) de diepten

Dat is, de allerverborgenste zaken. Deze worden ook elders diepten genaamd, gelijk Pred. 7:24; Dan. 2:22; 1 Cor. 2:10.

Ec 7.24 Da 2.22 1Co 2.10

49) des doods

Versta, het allerduisterste, dat niet scheen immermeer in het licht te zullen komen. Alzo onder, Job 34:22.

Job 34.22

Job 28:11

31) rivieren toe,

Te weten, die onder de aarde verborgen zijn.

32) traan

Hebreeuws, van het geween, of getraan; dat is, dat er geen water daarvan kan opbreken en uitvloeien in de mijnen. Versta, dat de mens de rivieren toedamt en opdroogt, waardoor het kostelijke, dat daarin verborgen was, ontdekt wordt.

Micah 7:9

49) gramschap

Dat is, plagen, kastijden, uit zijne gramschap voortkomende; verg. Ezech. 7:3.

Eze 7.3

50) dragen,

Met een boetvaardig en geduldig hart, gelijk het volgende uitwijst.

51) twist twiste, en mijn recht uitvoere;

Dat is, mijn rechtzaak, mijn proces, dat ik niet tegen God [voor wien ik mij schuldig ken] maar tegen mijne vijanden open heb staan. Zie Ps. 35:1.

Ps 35.1

52) brengen aan het licht;

Of, hervoorbrengen, uitvoeren, uit de duisternis, gelijk in het voorgaande vers gezegd.

53) [mijn lust]

Dit is hier ingevoegd om den zin der Hebr. manier van spreken uit te drukken. Zie Ps. 22:18; alzo in het volgende vers. Anders: ik zal zijne gerechtigheid aanzien.

Ps 22.17

54) gerechtigheid.

Door welke Hij mij recht zal geven tegen mijne vijandin, mij verlossende en haar straffende; of aan zijn heil, dat Hij mij, naar zijne beloften, getrouwelijk zal bewijzen. Verg. Micha 6:5 met de aantekening.

Mic 6.5

Zephaniah 3:5

13) De rechtvaardige HEERE

Of, de Heere die rechtvaardig is, is, enz.

14) is in het midden

Ten aanzien dat Hij te Jeruzalem zijnen godsdienst hed opgericht. Enigen menen dat dit de woorden zijn der Joden, dit den profeet voorwerpende op zijne woorden, Zef. 3:4.

Zep 3.4

15) van haar,

Te weten, van den stad Jeruzalem.

16) allen morgen

Hebr. in morgen, in morgen; dat is, alle dagen; zie 2 Kron. 36:15; Jer. 7:13,25, en Jer. 11:7, en Jer. 25:3.

2Ch 36.15 Jer 7.13,25 11.7 25.3

17) geeft Hij Zijn recht

Dat is, laat Hij zijn recht openlijk leren, te weten, door zijne profeten, die, buiten twijfel, gedaan hebben hetgeen Paulus zijnen discipel Timotheus vermaant 1 Tim. 4:16, en 2 Tim. 4:2.

1Ti 4.16 2Ti 4.2

18) daar ontbreekt niets;

Te weten, wat ontbreken kan tot onderrichting van dit volk; Jes. 5:4.

Isa 5.4

19) weet van geen schaamte.

Dat is, hij vraagt naar eer noch oneer. Verg. Jer. 3:3, enz. en Jer. 5:3.

Jer 3.3 5.3
Copyright information for DutKant