Job 15:5
8) mond Het woord mond, gelijk ook tong in Job 15:5, en lippen in het volgende, betekenen de woorden en redenen, die door mond, tong en lippen uitgesproken worden. Alzo onder, Job 16:5; Ps. 5:10; Spreuk. 2:6, en Spreuk. 14:3, en Spreuk. 15:2, en Spreuk. 18:7, en Spreuk. 21:6, enz. Job 15.5 16.5 Ps 5.9 Pr 2.6 14.3 15.2 18.7 21.6 9) leert Dat is, geeft getuigenis van de verkeerdheid uws harten, door welke gij deze vreemde redenen drijft. Anders, uw ongerechtigheid leert uw mond; dat is, de boosheid uws harten doet u zulke redenen spreken. 10) uw ongerechtigheid, Te weten, waardoor gij in het spreken aangenomen hebt de manier van doen der node schalken, die met een schijn, zowel van woorden als van redenen, een zaak weten te bewimpelen, verduisteren en om te keren. Job 16:5
9) zich inhouden. Of, ingehouden worden; te weten, van zoveel gesnaps en geraas te maken, gelijk gij nu doet tegen mij. Anders, zou [u] of [uw droefheid] in, of wederhouden. Of, aldus: Het medelijden zou mijn lippen inhouden. Psalms 5:9
15) gerechtigheid, Dat is, gehoorzaamheid uwer geboden, die terstond ook door het woord weg gemeend wordt. Anders, door uwe gerechtigheid, naar welke Gij den onschuldige voorstaat. 16) verspieders Die op mij loeren, het oog op mij hebben om mij te betrappen, of te doen vallen; alzo Ps. 27:11. Ps 27.11 17) weg voor Zie Gen. 18:19. De zin is: Wijs en effen mij door uwen Geest, als mijn leidsman, de baan, die Gij wilt dat ik ingaan zal. Ge 18.19 Proverbs 2:6
9) uit Zijn mond Dat is, uit zijn genadig welbehagen en door de openbaring van zijn heilig Woord; want de mond Gods is somtijds zijn wil en welbehagen, Deut. 8:3; en somtijds de openbaring daarvan; Num. 9:18; Ps. 119:72. De 8.3 Nu 9.18 Ps 119.72 Proverbs 14:3
9) roede Dat is, een hovaardige en trotse roede of stok, waarmede hij eensdeels anderen slaat als hij hen stoutelijk lastert, eensdeels zichzelven als hij, in zijn leugenspreken achterhaald zijnde, gelijk als met een wederslag geraakt wordt. 10) bewaren hen. Te weten, door hun beleefde, voorzichtige en redelijke redenen, dat zij in het kwaad en onheil van den dwaas niet vallen. Proverbs 15:2
3) goed; Dat is, aangenaam, sierlijk, stichtelijk en nuttig, als ter bekwamer tijd en plaats, en op behoorlijke manier voortgebracht zijnde. Anders: de wetenschap versiert de tong der wijzen. 4) stort Te weten, gelijk een fontein steeds met groten overvloed water uitgeeft. Zie van het Hebreeuwse woord boven Spreuk. 1:23. Pr 1.23 Proverbs 18:7
16) hemzelven Dat is, oorzaak zijner verstoring, dat is van zijn verderf en ondergang. 17) strik Te weten, waarin hijzelf gevangen wordt. Vergelijk boven Spreuk. 12:13, en de aantekening. Pr 12.13 Proverbs 21:6
12) Te arbeiden Hebreeuws, het werk der schatten; dat is de arbeid, die gedaan wordt om veel goeds bijeen te rapen. 13) valse tong, Hebreeuws, tong der valsheid; dat is die met valsheid en bedrog omgaat. Versta hieronder alle ongerechtigheid. Vergelijk boven Spreuk. 6:17, en de aantekening. Pr 6.17 14) voortgedrevene Versta, ijdelheid, die zeer onwaardig, nietig en vruchteloos is, zijnde te vergelijken bij kaf en stof, dat uit oorzaak zijner lichtheid door een sterken wind herwaarts en derwaarts verwaaid wordt. 15) die den dood Dat is, die zich in gevaar der tijdelijke en eeuwige straffen begeven.
Copyright information for
DutKant