Job 29:18-20

31) mijn nest

Dat is, in mijn huis en onder de mijnen.

32) den geest geven,

Dat is, allengskens en zachtjes uitgaan en als van enkel ouderdom sterven. Vergelijk de naastvolgende woorden. Het Hebreeuwse woord schijnt zo genomen te zijn, Gen. 25:8, en Gen. 49:33.

Ge 25.8 49.33

33) als het zand.

Dat is, in grote veelheid. Zie Gen. 41:49.

Ge 41.49
34) wortel

Dat is, mijn vermogen en welvaren nam toe en vermeerderde, gelijk de wasdom van een boom, die uit den grond met water en uit den hemel met dauw wel bevochtigd wordt. Vergelijk boven, Job 18:16, en Ps. 1:3.

Job 18.16 Ps 1.3

35) uitgebreid

Hebreeuws, geopend.

36) heerlijkheid

Dat is de eer en achting, die ik onder de mensen had uit oorzaak van mijn groten welstand.

37) was nieuw

Dat is, bleef niet alleen gelijk tevoren, maar nam ook dagelijks toe.

38) mijn boog

Versta de macht en de middelen, die hij had om zijn staat te onderhouden en te beschermen tegen alle schadelijk geweld. Hij verklaart van die, dat zij veranderen door toeneming en vermeerdering. Boog voor macht en middelen, Gen. 49:24; 1 Sam. 2:4, enz.

Ge 49.24 1Sa 2.4
Copyright information for DutKant