Job 31:26

43) licht

Dat is, de zon; want hier worden de grote lichten [alzo genaamd Gen. 1:16; Ps. 136:7] gemeld, de zon en de maan, over welker schoonheid en werkingen de heidenen zich zozeer verwonderd hebben, dat zij die goddelijke eer bewezen, Jer. 43:13, ja ook de Isra‰lieten zelf, 2 Kon. 21:3 en 2 Kon. 23:4,5,11; Ezech. 8:16.

Ge 1.16 Ps 136.7 Jer 43.13 2Ki 21.3 23.4,5,11 Eze 8.16

44) aangezien heb,

Te weten, om dat goddelijke eer te bewijzen, gelijk de afgodendienaars doen.

45) wanneer het scheen,

De afgodendienaars hebben de zon meest ge‰erd als zij opging en in haar glans was, en de maan als zij vol was; hetwelk hier genoemd wordt haar heerlijke voortgang.

Habakkuk 1:13

50) het kwade

Te weten hetwelk de Chalde‰n ons aandoen.

51) zoudt zien,

Gods oog is niet verborgen; Hij ziet het kwaad dat de mensen bedrijven, Ps. 10:14; maar Hij ziet het niet met goede ogen aan, Hij zal het ook niet altijd ongestraft laten. Doch Obad. 1:13, wordt deze manier van spreken genomen voor met lust het kwade, hetwelk den vromen overkomt, aanschouwen.

Ps 10.14 Ob 1.13

52) de kwelling

Dat is, den overlast, te weten overlast, kwelling, moeite, dat is de Chalde‰n ons aandoen.

53) kunt Gij

Zie de aantekening 51.

54) die trouwelooslijk

Tw de Chalde‰n, die zeer trouweloos en meinedig geweest zijn. Zie Jes. 21:2.

Isa 21.2

55) zwijgen,

Dat is, de straf nalaten.

56) de goddeloze

Te weten, de Chalde‰r.

57) die rechtvaardiger

Te weten, het Joodse volk, vergeleken bij de Chalde‰n. Doch versta dit van de godzaligen onder de Joden, welken die zijn waar de profeet voor bidt; want de goddelozen onder de Joden gingen de heidenen in boosheid ver teboven. Zie Jer. 2:10,11.

Jer 2.10,11
Copyright information for DutKant