‏ Job 38:41

‏ Psalms 42:1

1) onderwijzing

Zie Ps. 32:1. Anders, ene onderwijzing der kinderen van Korach, voor den opperzangmeester; en zo in enige volgende psalmen.

Ps 32.1

2) opperzangmeester

Zie Ps. 4:1. Dit moet men alzo verstaan, dat de profeet dezen psalm ten tijde van zijn vluchten voor Saul [naar het meeste gevoelen] gemaakt hebbende, naderhand, als hij koning en de ark in Zion was, gegeven heeft om in Gods huis gezongen te worden.

Ps 4.1

3) kinderen

Dat is, nakomelingen van Korach, wiens oproer en ondergang beschreven wordt, Num. 16. Deze Korach was een kindskind van Kahath, zoon van Levi. Wie nu onder de Kahathieten opperzangmeester bij Davids tijd in Gods huis geweest is, zie daarvan 1 Kron. 6:33.

1Ch 6.33

4) hert

Of, hinde; omdat het bijvoegde woord in het Hebr. in het vrouwelijk geslacht gesteld is, hoewel de Hebre‰n anderzins ook een eigen woord hebben, dat hinde, betekent.

5) schreeuwt

Het Hebr. woord wordt alleenlijk gevonden hier en in Jo‰l 1:20, alwaar het den beesten des velds in het algemeen wordt toege‰igend om uit te drukken hun geschreeuw of geroep, dat elk beest op zijne wijze maakt wanneer zij groten dorst hebben en naar water verlangen, uit welke oorzaak de dorst ook mag veroorzaakt wezen, hetzij door gebrek aan water in het algemeen, of door grote hitte wanneer zij gejaagd zijn, enz., gelijk David in zijn ballingschap wel terecht, als het wild, van Saul is omgejaagd, waarin hem nochtans meest verdroot dat hij van den openbaren reinen godsdienst beroofd was, gelijk in het volgende verklaard wordt.

Joe 1.20

‏ Psalms 147:9

15) zijn voeder

Hebr. zijn brood.

16) jonge raven,

Hebr. de zonen der raaf. Zie de aantekening bij Job 39:3.

Job 38.41

‏ Jonah 3:8

21) en zullen sterkelijk tot God roepen

Dit bidden en bekeren moet men verstaan van de mensen. Howel de beesten op hunnen wijze somtijds in de Heilige Schrift gezegd worden tot God te roepen. Zie Job 39:3; Ps. 147:9; Jo‰l. 1:20, met de aantekening.

Job 38.41 Ps 147.9 Joe 1.20

22) zijn bozen weg

Dat is, handel en wandel; zie Gen. 6:12, en Spreuk. 2:12.

Ge 6.12 Pr 2.12

23) hun handen

Dat is, wat zij gewrocht en bedreven hebben, en waaraan zij schuldig zijn. Hebr. palmen; gelijk Ps. 7:4.

Ps 7.3
Copyright information for DutKant