Job 7:1

1) strijd

Het Hebreeuwse woord, hier overgezet, wordt zeer dikwijls gebruikt voor een strijd, of kamp, of heir, die •f werelds is, Num. 1:3, enz., •f kerkelijk, gelijk Num. 4:3, enz., •f geestelijk, 2 Cor. 10:4; 1 Tim. 1:18. Anders, gezetten tijd.

Nu 1.3 4.3 2Co 10.4 1Ti 1.18

2) zijn zijn dagen

Versta, den tijd zijns levens, welke hier bij de dagen eens dagloners vergeleken wordt, omdat hij zeker en gesteld is, kort, vol arbeid en moeite, nochtans achtervolgd van enige rust; want een dagloner, des daags gewrocht hebbende, rust des nachts. Hieruit wil Job besluiten, naardien de gesteldheid van des mensen leven zodanig is, dat hij niet zo gruwelijk behoorde geplaagd te wezen, maar wel enige rust te hebben, voornamelijk als hij den Heere zijn God recht gevreesd en gediend had.

Job 14:14

28) Als een man

Job voegt deze tegenstelling hier in, om te tonen dat hij zulke opwekking tot een aards en vergankelijk leven niet geloofde of verwachtte; want deze manier van ondervragen loochent sterkelijk. Zie Gen. 18:17.

Ge 18.17

29) Ik zou

Te weten, indien het zo ware dat een mens weder levend kon worden.

30) al de dagen

Versta, den gansen tijd in welken het Gode believen zal mij in dit leven op aarde aldus te bezoeken.

31) strijds

Zie van dit woord boven, Job 7:1, en vergelijk boven, Job 14:5, en de aantekening op het woord bepalingen.

Job 7.1 14.5

32) hopen,

Te weten, zo Gij mij maar voor een zekeren tijd in het graf verbergdet, om mij daarna weder daaruit te trekken tot een vreedzame genieting van dit aardse leven.

33) verandering

Dat is, mijn wederopstanding tot een nieuw aards leven.

Isaiah 40:2

3) Spreekt

Te weten ten tijde der verschijning van Christus in het vlees.

4) naar het hart

Dat is, vriendelijk en troostelijk. Zie Gen. 34:3.

Ge 34.3

5) van Jeruzalem,

Dat is, van de burgers te Jeruzalem en de kerk Gods in het algemeen.

6) roept haar toe,

Of, predikt haar.

7) haar strijd

Aldus noemt hij allerlei ellende en zwarigheid, waarmede zij te strijden hadden gehad, toen God hem met dezelve bezocht had; in het bijzonder kan men hieronder verstaan de zware oorlogen, waarmede het Joodse volk v¢¢r de tijden van Christus is bezocht geweest; en versta wijders inzonderheid de vijandschap tussen God en ons, die door Christus den Middelaar is weggenomen. Anders: hun gezetten tijd. Zie de aantekening Job 7:1.

Job 7.1

8) ongerechtigheid

Dat is, al hunne zonden.

9) verzoend is,

Hebreeuws, aangenaam, of welgevallig is geworden; namelijk God den Heere; dat is de boetvaardige zondaars zijn in genade ontvangen door de voldoening van onzen Heere Christus en de vergeving hunner zonden. Vergelijk boven Jes. 27:9.

Isa 27.9

10) dat zij van de hand

Of, want zij heeft van, enz. Als God zijn volk kastijdt, en dat dan hetzelve zich onder zijn slaande hand verootmoedigt, zo worden terstond de ingewanden zijner barmhartigheid [gelijk de Schriftuur menselijk van God spreekt] over hetzelve beroerd, en het berouwt Hem dat Hij hen hard geslagen heeft; zie Jer. 16:18.

Jer 16.18

11) dubbel

Dat is, overvloedig genoeg; vergelijk Jer. 16:18, en Jer. 17:18, ook onder Jes. 61:7.

Jer 16.18 17.18 Isa 61.7

Daniel 10:14

41) uw volk bejegenen zal

Dat is, uwen landslieden, den Joden.

42) in het vervolg der dagen,

Of, in het laatste der dagen, in toekomende tijden. Zie boven Dan. 2:28.

Da 2.28

43) want het gezicht is nog voor [vele] dagen.

Anders: want daar is nog een gezicht [voorhanden] van dezelfde dagen. [Nog een] te weten behalve die gezichten, die gij tevoren gezien hebt, Dan. 7, Dan. 8.

Daniel 12:2

7) velen van die,

Dat is, de veelheid, of allen, gedeeld in twee hopen, zijnde in beide hopen velen, gelijk in het volgende verklaard wordt. Dit moet men verstaan van de algemene opstanding der doden ten jongsten dage.

8) in het stof der aarde

Hebreeuws, in den aardbodem des stofs.

9) slapen,

Te weten den slaap des doods. Zie 1 Thess. 4:14,16.

1Th 4.14,16

10) afgrijzing.

Of, walging, of verfoeiing. Zie de aantekening Jes. 66:24.

Isa 66.24
Copyright information for DutKant