Job 9:17

28) onweder,

Te weten, der straffen en bezoekingen, die over hem gevallen waren, welke hij bij een onweder vergelijkt, vanwege haar snelle, onverwachte, vreeslijke en geweldige overkomst. Vergelijk onder, Job 27:20; Ps. 83:16; Spreuk. 10:25; Ezech. 13:11,13,14; Amos 1:14.

Job 27.20 Ps 83.15 Pr 10.25 Eze 13.11,13,14 Am 1.14

29) wonden

Versta, de ellenden, die hij in zijn lichaam, goed en huisgezin door de bezoekingen des Heeren gekregen had.

30) zonder oorzaak.

Dat is, waardoor ik zulke straf meer zou verdiend hebben dan andere mensen, of iets gruwelijks bedreven, dat een extraordinaire straf verdienen zou. Zie boven, Job 2:3.

Job 2.3

Proverbs 1:27

64) verwoesting,

Die zich wijd en breed met groot geruis uitspreidt en geweldige schade doet. Zie van deze gelijkenis ook Ps. 35:8, en de aantekening onder Spreuk. 3:25; Jes. 10:3, en Jes. 47:11.

Ps 35.8 Pr 3.25 Isa 10.3 47.11

65) als een wervelwind;

Dat is, zeer snellijk, schrikkelijk en geweldiglijk. Zie van zulk ene gelijkenis ook Job 9:17.

Job 9.17

Proverbs 10:25

57) Gelijk

Of, alzo haast de wervelwind voorbijgegaan is, zo is de goddeloze niet meer. De zin is dat de goddelozen zeer haastiglijk en schrikkelijk omkomen, gelijk alsof zij met een zeer snellen en geweldigen draaiwind van de wereld uitgerukt waren. Zie van dezelfde gelijkenis des onweders, Job 9:17, en boven Spreuk. 1:27.

Job 9.17 Pr 1.27

58) is een eeuwige

Dat is, staat onbewegelijk, te weten in zijn geloof, liefde, hoop, en vervolgens in een rechten welstand tot den einde toe. Vergelijk Ps. 125:1; Matth. 7:24,25.

Ps 125.1 Mt 7.24,25

Hosea 8:7

23) wind gezaaid,

Dat is, afgoderij en heidense verbonden hebben zij nagejaagd, dies zullen zij de vrucht hunner werken genieten; zodanig hun doen is, zodanige straf zal er op volgen. Vergelijk Job 4:8, met de aantekening en onder Hos. 12:2.

Job 4.8 Ho 12.1

24) wervelwind maaien;

Dat is, Gods schrikkelijke en onvermijdelijke lagen. Zie Job 9:17; Ps. 83:16; Spreuk. 1:27; Jer. 4:13; Amos 1:14, met de aantekening.

Job 9.17 Ps 83.15 Pr 1.27 Jer 4.13 Am 1.14

25) het zal geen staande koren hebben,

Te weten zaad, of hij, te weten Isra‰l. Gelijk zij met ijdelheid hebben omgegaan, alzo zal al hun arbeid ijdel zijn, of niets voortbrengen; of, wat er van moge voortkomen, zal voor den vijand zijn.

26) uitspruitsel

Of, gewas, zonder iets van voortkomt.

27) maken;

Dat is, geven, daar zal geen meel van komen, en zo in het volgende, en onder Hos. 9:16; zie Ps. 1:3.

Ho 9.16 Ps 1.3

28) vreemden

Of, uitlandse, dat is heidense vijanden.

29) verslinden.

Dat is, zal zekerlijk van de vijanden verteerd worden, waarvan de beginselen klaar zijn.

Copyright information for DutKant