‏ Joel 1:7

10) Het heeft

Voorts volk; dat is, dat boos gedierte.

11) mijn wijnstok gesteld

Verg. Hos. 2:8. Aldus spreekt God om te tonen dat Hij ook zijn eigen creaturen en gaven niet verschoont om de zonden der mensen te straffen.

Ho 2.9

12) schuim;

Dat is, hij vergaat, verdwijnt. Of, zwam. Anders: ontpelling, ontschorsing, zodat de schorsen of schellen afgegeten zijn, waardoor de vijgeboom als naakt en bloot en bleek wordt; verg. Jes. 24:7.

Isa 24.7

13) wit geworden.

Of, bleek; waar integendeel de sappige ranken groen en schoon zijn.

‏ Amos 4:9

27) brandkoren en met honigdauw;

Zie van deze beide plagen, Deut. 28:22.

De 28.22

28) veelheid uwer hoven,

Hebr. het vermenigvuldigen uwer hoven.

29) rups op;

Zie Joel 1:4.

Joe 1.4
Copyright information for DutKant