Joel 2:7-8

25) muren beklimmen;

Hebr. muur, gelijk in Jo‰l. 2:9.

Joe 2.9

26) wegen,

Als soldaten, oprukkende onder het beleid van hun overste.

27) verdraaien.

Of, hunne tochten niet verachteren; gelijk soldaten wel doen, die uit hun gelid of de tochtorde afwijken, of in verwarring geraken.

28) de een den ander niet dringen;

Hebr. de man, of een ieder zijnen broeder.

29) elk in zijn baan;

Hebr. de man.

30) geweer,

Of, een lang, bloot zwaard; zie 2 Kron. 23:10, en Neh. 4:17. De zin is: dat zij met geen tegenweer, al ware het nog zo scherp, zullen kunnen worden afgekeerd, zij zouden [om zo te spreken] door blote zwaarden onbeschadigd doordringen.

2Ch 23.10 Ne 4.17
Copyright information for DutKant