John 15:26

62) van den Vader,

Namelijk als de eniggeboren Zoon Gods, wiens Geest Hij ook is en genaamd wordt; Rom. 8:9; Gal. 4:6.

Ro 8.9 Ga 4.6

63) uitgaat, Die

Namelijk zo ten aanzien zijns persoons, wiens eigenschap is van den Vader en van den Zoon van eeuwigheid uit te gaan, als ten aanzien van zijne kracht en werking.

64) getuigen.

Namelijk door zijn wonderbaarlijke gaven en inwendige overtuiging, dat Ik de ware Zaligmaker ben.

Galatians 4:6

19) gij

Namelijk gelovige Galaten, die tevoren heidenen waart.

20) kinderen zijt,

Namelijk Gods, door den Zoon Gods geworden, en om Zijnentwil van God tot kinderen aangenomen, die tevoren kinderen des toorns en vijanden Gods waart. Zie Rom. 5:10; Ef. 2:12, en nu het recht en de vrijheid geniet van Gods kinderen, gesteld buiten de voogdij der wet, en bevrijd van haar vloek.

Ro 5.10 Eph 2.12

21) den Geest Zijns

Dat is, den Heiligen Geest, die als een onderpand in uwe harten u verzekert van deze genadige aanneming tot kinderen, en van de erfenis die den kinderen toekomt; 2 Cor. 1:22, en 2 Cor. 5:5; Ef. 1:13.

2Co 1.22 5.5 Eph 1.13

22) Die roept:

Dat is, door welken wij roepen, Rom. 8:15. Dat is, die in ons werkt, dat wij vrijmoedig en met verzekering tot God roepen. Zie dergelijke wijze van spreken Rom. 8:26.

Ro 8.15,26

23) Abba, Vader!

Zie de verklaring hiervan op de aantekeningen Rom. 8:15.

Ro 8.15

Revelation of John 1:4

10) aan de

Namelijk die Openb. 1:11 met name worden uitgedrukt, die van Paulus wel eerst waren gesticht, maar van Johannes daarna, als de langstlevende van al de apostelen opgebouwd en meer bevestigd zijn, gelijk al de oude geschiedenissen getuigen, dat hij te Efeze is gestorven. Doch onder deze zeven gemeenten worden alle andere gemeenten van Christus verstaan, daar enige van die gemeenten, niet zeer lang na den tijd van den apostel Johannes, vergaan of verstrooid zijn; gelijk daarom ook in het besluit van elken brief daarbij wordt gevoegd: Wie oren heeft om te horen, die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt.

Re 1.11

11) die in

Hij bedoelt Klein-Azi‰, nu Anatoli‰ of Natoli‰ genoemd, waarin deze steden alle lagen.

12) van Hem

Hierdoor wordt de eeuwige en onveranderlijke godheid van den Vader verstaan, en drukt de apostel hiermede uit den naam van Ehejeh, dat is: Ik zal zijn, die God Zichzelf geeft, Exod. 3:14, en den naam Jehova, waarmee de zelfswezige en onveranderlijke God alom in het Oude Testament wordt genaamd.

Ex 3.14

13) de zeven

Sommigen verstaan hier, door de zeven engelen, waarvan meermalen in dit boek gewag gemaakt wordt, die hier nevens God in dezen wens van genade en vrede zouden gesteld zijn, als werktuigen Gods en middelen, waardoor God Zijne gemeenten beschut, en Zijn genade menigmalen bewijst, gelijk Paulus 1 Tim. 5:21; Timothes betuigt voor God en Zijn uitverkorene engelen. Doch daar in dezen wens de genade en vrede van deze zeven geesten wordt gebeden met dezelfde woorden, waarmede deze van God, en daarna van Christus wordt gebeden, welke geen enkel schepsel kan gegeven worden, Jes. 42:8; Jak. 1:17, zo moet hier door deze zeven geesten verstaan worden de Heilige Geest, die ook een gever is van deze Evangelische genade en vrede, 2 Cor. 13:13, en daarom zeven geesten genoemd wordt, omdat Hij Zijn gaven in deze zeven gemeenten zo volkomen uitstort, alsof Hij zovele geesten ware; en wordt deze verklaring ook daaruit bewezen, dat deze zeven geesten nergens worden geteld onder degenen, die God of het Lam aanbidden, gelijk wel de vier dieren, de vier en twintig Ouderlingen, met al de scharen der heilige engelen hier doen; gelijk ook daaruit, dat deze zeven geesten uitdrukkelijk worden genoemd, Openb. 4:5, zeven lampen van vuur brandende voor den troon; dat is, de velerlei wijsheid en gaven van den Heiligen Geest, die den troon Gods bijzonder verlichten en versieren; gelijk ook Openb. 5:6, de hoornen en ogen; dat is, de macht en wijsheid van het Lam; en dat zij hier in een graad worden gesteld tussen God en tussen Christus. Doch hier wordt de Heilige Geest met Zijn gaven tussen de Vader en Christus gesteld, omdat de apostel van de weldaden en eigenschappen van Christus in het vervolg nog meer wil spreken.

1Ti 5.21 Isa 42.8 Jas 1.17 2Co 13.13 Re 4.5 5.6

Revelation of John 1:20

54) zijn

Dat is, betekenen, of stellen voor ogen; gelijk Gen. 41:27, en meermalen in de Heilige Schrift. Doch van deze zeven sterren en zeven kandelaren, zie de aantekening hiervoor op Openb. 1:12,16.

Ge 41.27 Re 1.12,16

55) de engelen

Dat is, leraars of opzieners der zeven gemeenten, gelijk de profeten en priesters ook soms engelen worden genoemd, omdat zij door God worden uitgezonden om het volk van Godswege te leren, te vermanen, te troosten en te waarschuwen. Zie Richt. 2:1, Hag. 1:13; Mal. 2:7.

Jud 2.1 Hag 1.13 Mal 2.7
Copyright information for DutKant