‏ John 21:18-19

27) gorddet gij

Dit wordt gezegd naar de wijze van die volken, die lange klederen droegen, welke zij opschortten met een gordel, als zij ergens wilden heenreizen, of zich tot enig werk bereiden. Zie 2 Kon. 9:1; Luk. 17:8; Joh. 13:4.

2Ki 9.1 Lu 17.8 Joh 13.4

28) uitstrekken, en

Namelijk om gebonden te worden.

29) een ander zal

Namelijk de scherprechter.

30) gorden, en brengen,

Dat is, banden en koorden, om gedood te worden.

31) niet wilt.

Namelijk naar de natuurlijke genegenheid, die den dood altijd ontziet. Want anders heeft Petrus ook hetzelve gewilliglijk en met blijdschap geleden.

32) God verheerlijken

Dat is, met welk lijden Hij de leer des Evangelies tot Gods eer bevestigen zou.

Copyright information for DutKant