‏ Joshua 18:1

1) de tent

Zie hiervan Exod. 27:21.

Ex 27.21

‏ 1 Samuel 7:1-4

1) Kirjath-jearim,

Zie van deze stad de aantekeningen op Richt. 18:12.

Jud 18.12

2) op den heuvel;

Anders, te Gibea.

3) heiligden zijn zoon Eleazar,

Dat is, wijdden, of verordineerden hem tot een heiligen dienst.

4) klaagde den HEERE achterna.

Anders, zuchtten tot den Heere; te weten, toen zij door de Filistijnen hard verdrukt werden. Zie onder, 1 Sam. 7:3.

1Sa 7.3
5) de vreemde goden uit het midden

Hebreeuws, de goden des vreemden. Hij verstaat de afgoden van de vreemde of uitlandse volken, die rondom hen lagen.

6) Astharoths;

Zie Richt. 2:13.

Jud 2.13
7) Baals en de Astharoths weg,

Zie Richt. 2:11. Ba„l is een mannelijke naam; maar Astaroth is een vrouwelijke naam; zodat hier gesproken wordt van de afgoden en afgodinnen der heidenen.

Jud 2.11

‏ 2 Samuel 6:16-17

36) Michal,

Zie boven, 2 Sam. 3:13, enz.

2Sa 3.13

37) springende en huppelende

Of, zich sterkende, of [gelijk wij zeggen] naar zijn uiterste vermogen zich daartoe zettende en huppelende; dat is, met alle macht huppelende, gelijk 2 Sam. 6:14.

2Sa 6.14

38) des HEEREN,

Gelijk boven, 2 Sam. 6:14, en onder, 2 Sam. 6:17,21.

2Sa 6.14,17,21

39) verachtte zij hem in haar hart.

Van Davids heilig en geestelijk werk onheiliglijk, vleselijk oordelende.

40) gespannen had;

Al eer hij heenging om de ark te halen. Zie 1 Kron. 15:1. Dit heeft hij door ingeven des Heiligen Geestes gedaan, om te dienen ten tijde toe, dat een ander huis des HEEREN mocht worden gebouwd, hetwelk hij voornemens was te doen, maar door Gods bevel van Salomo geschied is. De andere tent, door Mozes opgericht, is geweest te Silo, 1 Sam. 1:3, enz., en 1 Sam. 14:3; te Nob, 1 Sam. 21:1, enz., en te Gibeon, 1 Kron. 16:39,40.

1Ch 15.1 1Sa 1.3 14.3 21.1 1Ch 16.39,40
Copyright information for DutKant