‏ Joshua 18:1

1) de tent

Zie hiervan Exod. 27:21.

Ex 27.21

‏ Judges 21:21

27) reien te dansen,

Of, met pijpen te pijpen, met fluiten te fluiten.

28) schaakt u,

Of, grijpt, rooft.

29) in het land van Benjamin.

Naar de plaatsen, die gij tevoren bewoond hebt, om die weder op te bouwen. Zie Richt. 21:23.

Jud 21.23

‏ 1 Samuel 1:3

5) van jaar tot jaar

Hebreeuws, van dagen tot dagen. Het Hebreeuwse woord Jamim wordt in de Heilige Schrift dikwijls voor jaren gebruikt, en hier wordt gesproken van de drie jaarlijkse feestdagen der Joden. Zie Lev. 25:29.

Le 25.29

6) Silo;

Waar de tabernakel was; Joz. 18:1.

Jos 18.1

7) priesters des HEEREN,

Te weten, onder hun vader Eli, die hogepriester was.

‏ 1 Kings 11:29

57) Ahia,

Hij is te onderscheiden van anderen van dezen naam, als van Ahia den priester, 1 Sam. 14:3, van Ahia den Leviet, die over de schatten van het huis des Heeren was, 1 Kron. 26:20, van Ahia den schrijver van Salomo, 1 Kon. 4:3, enz.

1Sa 14.3 1Ch 26.20 1Ki 4.3

58) vond,

Dat is, ontmoette.

59) zich

Hebreeuws, zich met een nieuw kleed bedekt had.

Copyright information for DutKant