Joshua 7:19

32) Geef toch den HEERE,

Hebreeuws, stel. Toen Achan zijn begane misdaad beleed, zo gaf hij God de eer, dat Hij hem recht getroffen had.

Hosea 11:7

18) van Mij;

Hebreeuws, aan mijne afkering; dat is, aan de afkering, of afwijking, waarmede zij van mij steeds afwijken, of die zij tegen mij betonen. Anders: hangen; [te weten, in onzekerheid en twijfelachtigheid om [hunne] afkering van mij; dat is, zij weten niet waarheen zich te keren, nu hier dan daar lopende om hulp. Beiden in een goeden zin.

19) zij roepen

De profeten, vergelijk boven Hos. 11:2, en Hos. 7:16.

Ho 11.2 7.16

20) het wel tot den Allerhoogste,

Mijn volk. Anders: zij roepen Hem wel naar boven.

21) niet een verhoogt

Dat is, niemand. Zie van dergelijk gebruik van het Hebreeuwse woord Ezra 4:3. Anders: tezamen verhoogt het [volk] [Hem] niet. Versta, in hunne bijeenkomsten eren zij God niet.

Ezr 4.3

22) [Hem].

Den Allerhoogste, dat hij Hem eer zou geven, zich bekerende, en troost en hulp bij Hem zoekende, of Hem voor zijne weldaden dankende. Anders: verhoogt, of verheft [zich]; dat is, niemand heft zich eens op, geeft zich eens daarnaar dat hij zou horen of luisteren, gelijk opmerkenden plegen te doen, tonende met uiterlijke gebaren van het lichaam de beweging huns harten.

Copyright information for DutKant