Joshua 7:6

9) verscheurde Jozua

Tot een teken van grote droefenis en benauwdheid des harten. Zie Gen. 37:29.

Ge 37.29

10) en zij wierpen

Dit plachten de Isra‰lieten te doen tot een teken van droefenis en verbaasdheid; 1 Sam. 4:12; 2 Sam. 13:19; Jona 3:6; Micha 1:10.

1Sa 4.12 2Sa 13.19 Jon 3.6 Mic 1.10

1 Samuel 4:12

15) zijn klederen waren gescheurd,

Tot een teken van droefenis, en dat hij kwade tijding bracht. Van deze manier van doen, zie de aantekening Gen. 37:29; Joz. 7:6, enz., en 2 Sam. 1:2,11.

Ge 37.29 Jos 7.6 2Sa 1.2,11

16) er was aarde op zijn hoofd.

Zie dergelijk exempel Joz. 7:6, en 2 Sam. 1:2.

Jos 7.6 2Sa 1.2

2 Samuel 13:19

22) nam Thamar

Dat is, zij nam en wierp, of strooide.

23) as op haar hoofd,

Vergelijk boven, 2 Sam. 1:3.

2Sa 1.3

24) scheurde den veelvervigen rok,

Zie Gen. 37:29.

Ge 37.29

25) hand op haar hoofd,

Naar de wijze der rouwdragende vrouwen. Zie Jer. 2:37.

Jer 2.37

26) vast henen en kreet.

Hebreeuws, ging gaande [te weten, naar haar broeder Absalom, gelijk volgt] en kreet; dat is, al gaande en krijtende. Vergelijk onder, 2 Sam. 16:5.

2Sa 16.5

2 Samuel 15:32

57) hoogte kwam,

Te weten, van den Olijfberg, vanwaar hij de stad en woning des Heeren, waarin de ark [een voorbeeld van den Messias Jezus Christus] haar verblijf had, en waarheen de gelovigen des Ouden Testaments, absent of ballingen zijnde, hun aangezicht in het bidden plachten te richten, tot een teken dat zij hun gebeden fondeerden op de verdiensten van den Messias. Vergelijk 1 Kon. 8:44,48; Dan. 6:11.

1Ki 8.44,48 Da 6.10

58) gescheurd,

Zie boven, 2 Sam. 1:2.

2Sa 1.2

Job 2:12

31) weenden;

Hier en in Job 2:13 worden verhaald vijf tekenen van zeer grote droefheid, die deze vrienden van Job vertoonden, namelijk: I. hun geween; II. de verscheuring van hun kleed; III. de strooiing van het stof op hun hoofden; IV. het nederzitten op de aarde; V. hun stilzwijgen. Zie van gelijke treurige gebaren, Gen. 21:16, en Gen. 37:34; Joz. 7:6; 2 Sam. 12:16,17; Esth. 4:1,2,; Jes. 47:1; Klaagl. 2:10; Ezech. 27:30.

Job 2.13 Ge 21.16 37.34 Jos 7.6 2Sa 12.16,17 Es 4.1,2 Isa 47.1 La 2.10 Eze 27.30

32) mantel,

Zie boven, Job 1:20.

Job 1.20

33) naar den hemel.

Dat is, de aarde en het stof opwaarts werpende, hebben hun hoofden daarmede bestrooid.

Copyright information for DutKant