Judges 13:1
26) Amalekiet. Het eigen land der Amalekieten was gelegen buiten de grenzen van Kanan, in het zuidoosten, tegenover Egypte, bij de Schelfzee, aan de woestijn Havila. Zie 1 Sam. 15:7, en vergelijk Exod. 17:8. Maar uit deze plaats schijnt het dat een gedeelte in Efram eertijds ook gewoond, of immers gezocht heeft te nestelen. 1Sa 15.7 Ex 17.8 Judges 15:11
1 Samuel 4:2
4) de strijd uitspreidde, Dat is, de krijgslieden die streden. Hij wil zeggen, wanneer nu al de benden en compagnien beiderzijds aan elkander gekomen waren om te vechten, zo sloegen zij, enz. 5) zij sloegen Te weten, de Filistijnen. 6) in de slagorden Hij wil zeggen, gedurende den slag, toen de beide legers nog in hun slagorden stonden. 1 Samuel 4:10-11
13) zijn tenten; Dat is, in zijn huis, gelijk onder, 1 Sam. 13:2, en 1 Kon. 12:16, enz. 1Sa 13.2 1Ki 12.16 14) nederlaag, Hebreeuws, slag. 1 Samuel 13:19
42) Opdat de Hebreen geen zwaard noch spies maken. Versta hierbij, wij moeten toezien, gelijk Gen. 3:22. Ge 3.22 1 Samuel 31:6-7
8) al zijn mannen, Versta het merendeel van zijn hofgezin en van zijn huisgenoten, alsook het gros van het leger. Hoewel van beiderlei enigen ontkomen zijn. Vergelijk 1 Kron. 10:6. 1Ch 10.6 9) van het dal waren, Versta hier het dal of de laagte Jizrels. 10) woonden daarin. Zie boven, 1 Sam. 27:6. 1Sa 27.6 2 Samuel 3:1
1) lange krijg Deze krijg schijnt geduurd te hebben vijf jaren. Want ten tijde van den eersten strijd [waarvan 2 Sam. 2:12, enz.], hadden David en Isboseth twee jaren beiden geregeerd, gelijk afgenomen wordt uit 2 Sam. 2:10 en vergelijking van 2 Sam. 2:4,9 aldaar; waaruit te zien is dat zij beiden op n tijd begonnen hebben te regeren. David nu heeft te Hebron geregeerd zeven jaren en zes maanden, 2 Sam. 2:11, totdat, Isboseth omgebracht zijnde [onder, 2 Sam. 4:6,7], David over gans Isral tot koning werd gezalfd, 2 Sam. 5:3. Zodat deze oorlog de vijf overige jaren en enige maanden schijnt geduurd te hebben. 2Sa 2.12,10,4,9,11 4.6,7 5.3 2) ging en werd sterker; Hebreeuws, was gaande en sterk wordende; dat is, werd al sterker en sterker. 3) die van het huis van Sauls werden zwakker. Hebreeuws, het huis Sauls waren gaande en zwak, of, dun, uitgeput wordende; dat is, die van Sauls huis werden al kleiner en kleiner, of machtelozer. Zie Gen. 26:13; Jona 1:11. Ge 26.13 Jon 1.11
Copyright information for
DutKant