‏ Judges 5:14

33) Efraim

Hier verhaalt Debora hoe de stammen zich in deze hebben gekweten; toeschrijvende lof en schande naar ieders verdienste.

34) wortel tegen Amalek.

Dit verstaan sommigen van Debora, wonende op het gebergte Efra‹ms, boven, Richt. 4:5; die door Gods genade als de wortel en oorsprong was van dit ganse werk tegen de Kana„nieten, die ten aanzien hunner vijandschap en uitroeiing met Amalek mogen worden vergeleken. Anderen duiden het op Jozua, die ook uit Efra‹m was en Amalek overwon, Exod. 17:13. Anders, welker wortel is bij Amalek; dat is, Juda en Simeon, welker begin zich van Efra‹ms gebergte uitstrekte tot aan Amalek, gelijk te zien is uit vergelijking van boven, Richt. 1:16, met 1 Sam. 15:6.

Jud 4.5 Ex 17.13 Jud 1.16 1Sa 15.6

35) Achter u was Benjamin

Dat is, de stam van Benjamin volgde U, o Heere, mede na, onder uw ander volk. Sommigen duiden het op Efra‹m, dien Benjamin gevolgd heeft.

36) Machir

Dat is, de stam van Manasse, wiens eerstgeboren zoon Machir was, Joz. 17:1.

Jos 17.1

37) wetgevers afgetogen,

Dat is, oudsten en richters des volks.

38) trekkende

Te weten, het volk tot haar. Zie boven, Richt. 4:6. Anders, die met den straf, of de pen des schrijvers trokken; dat is, met de schrijfpen omgingen, of door middel van brieven of missieven het volk bijeentrokken of deden vergaderen. Vergelijk boven, Richt. 4:6.

Jud 4.6,6

‏ Psalms 47:1

1) opperzangmeester

Zie Ps. 4:1.

Ps 4.1

2) kinderen

Zie Ps. 42:1.

Ps 42.1

3) in de

Hebr. de palm; tot een teken van blijdschap en vrolijke toestemming. Verg. Ps. 89:8; 2 Kon. 11:12.

Ps 89.7 2Ki 11.12

‏ Psalms 66:8

15) Looft,

Hebr. zegent.

‏ Zechariah 11:10-11

49) Ik nam mijn stok

Te weten, Ik Christus.

50) LIEFELIJKHEID,

Zie Zach. 11:7.

Zec 11.7

51) Ik verbrak denzelven,

Hiermede te kennen gevende dat Hij hen niet meer met zoetigheid welden of regeren wilden, gelijk Hij wel tevoren gedaan had.

52) te niet doende mijn verbond,

Hetwelk Ik met deze voorwaarden met hen had opgericht, dat zij in mijne geboden wandelen zouden; Exod. 19:5,6; Lev. 26:3; Deut. 28:1.

Ex 19.5,6 Le 26.3 De 28.1

53) met al deze volken

Versta, de de twaalfstammen, die als twaalf verscheidene volken of nati‰n waren.

54) gemaakt had.

Zie deze manier van spreken Gen. 15:18.

Ge 15.18
55) de ellendigen onder de schapen,

Zie Zach. 11:7.

Zec 11.7

56) dat het des HEEREN woord was.

Dat is, dat dit alzo geschied was naar des Heeren woord en wil.

Copyright information for DutKant