Leviticus 18:6

4) Niemand zal tot enige

Hebreeuws, man, man zal niet, enz.; dat is, geen man; want al deze geboden spreken eigenlijk tot de manspersonen, doch alzo, dat bij noodwendig gevolg het vrouwelijke geslacht er mede onder begrepen is.

5) nabestaande zijns vleses naderen,

Het Hebreeuwse woord is wel gemeen den man en de vrouw, maar wordt hier eigenlijk van de vrouw genomen, en strekt zich uit tot de graden of trappen der maagschap en der zwagerschap, die hier uitgedrukt staan, en uit dezelve door gelijkvormigheid van bestaan besloten kunnen worden.

6) schaamte te ontdekken;

Hebreeuws, naaktheid; en zo in het volgende. Het is een eerbare manier van spreken, betekenende zoveel als wat de Schrift anders noemt iemand bekennen. Zie Gen. 4:1. Een gelijke manier van spreken is: den zoom der kleding ontdekken, Deut. 22:30, en Deut. 27:20.

Ge 4.1 De 22.30 27.20

Leviticus 21:3-4

4) nabestaande,

Dat is, die zijn natuurlijke zuster is, en niet uit kracht van verdere maagschap of huwelijksverband, of anderszins, alzo genoemd wordt.

5) overste

Het Hebreeuwse woord wordt in dezen zin ook genomen Jes. 16:8. Anderen nemen het voor huisvader, of echte man, in dezen zin, dat een priester over zijne huisvrouw [met welk woord zij hunne overzetting aanvullen] geen rouw zou mogen dragen, hoewel het schijnt dat dit niet ongeoorloofd was, omdat de priester Ezechi‰l dit te doen in den zin had, maar zulks hem extraordinairlijk verboden werd; Ezech. 24:16, enz.

Isa 16.8 Eze 24.16
Copyright information for DutKant