‏ Leviticus 27:9

9) hij

Te weten, hij, die de belofte gedaan heeft.

10) daarvan den HEERE

Dat is, van wat men in de wet placht te offeren.

11) heilig zijn.

Hebreeuws, heiligheid; alzo in Lev. 27:10,14, enz. Dat is, aan God toege‰igend en geheiligd.

Le 27.10,14

‏ Deuteronomy 23:21

26) zekerlijk van u eisen,

Hebreeuws, eisende eisen.

27) zonde zou in u zijn.

Dat is, het zou u tot zonde gerekend en gestraft worden. Alzo boven, Deut. 15:9.

De 15.9
Copyright information for DutKant