Leviticus 3:11

16) spijs

Hebreeuws, brood.

17) des vuuroffers den HEERE.

Versta, het vlees der offeranden, wat door het vuur, God ter eer, verteerd moest worden, gelijk het brood of de spijs door de mond des mensen: of wat van de offeranden den priesters toekwam, om door hen gegeten te worden. Zie de plaatsen recht te voren aangetekend.

Ezekiel 44:7

12) vreemden hebt ingebracht,

Hebreeuws, kinderen of zonen van den vreemden of uitlandsen; dat is die geen Isra‰lieten, noch Gods bondgenoten, noch leden van zijn volk waren; zie 2 Sam. 22:45, met de aantekening. Alzo Ezech. 44:9, of, die niet van het priesterlijk geslacht waren, gelijk Lev. 22:10; [zie de aantekening aldaar] en daarenboven goddeloos, gelijk volgt.

2Sa 22.45 Eze 44.9 Le 22.10

13) onbesnedenen van vlees,

Dit nemen enigen als twee soorten van onduchtige bedienaars van het heiligdom, zijnde sommigen Isra‰lieten, maar goddeloos, anderen uitlanders en geen Isra‰lieten, gans vreemd van God en zijn volk. Anderen verstaan hier zodanigen, die noch van binnen enige godzaligheid hadden, noch van buiten enigen schijn daarvan, zijnde goddeloos van hart en wandel; zie Deut. 10:16; Jer. 4:4, en Jer. 9:25,26, met de aantekening.

De 10.16 Jer 4.4 9.25,26

14) ontheiligen,

Door hunne onwaardigheid, afgoderijen, bijgelovigheden en menselijke inzettingen; vergelijk 2 Kon. 23:5; 2 Kron. 34:5, en boven Ezech. 43:7,8, met de aantekening.

2Ki 23.5 2Ch 34.5 Eze 43.7,8

15) brood,

Dat is, spijs. Versta, het geofferde; zie Lev. 3:11, en Lev. 21:8; Num. 28:2; Mal. 1:12.

Le 3.11 21.8 Nu 28.2 Mal 1.12

16) vet en het bloed offerdet,

Vergelijk onder Ezech. 44:15, en Lev. 3:16,17; maar dit hadden zij geofferd door onwettelijke en goddeloze priesters.

Eze 44.15 Le 3.16,17

17) zij Mijn verbond verbraken,

De vreemde priesters, doende tegen al mijne ordinanti‰n, en alzo het verbond van het priesterdom inbrekende en vernietigende.

18) uw gruwelen.

Boven de andere gruwelen die gij zelf bedreeft; anders: om, ter oorzaak van, vermits, enz.

Malachi 1:7

27) verontreinigd

Dat is, zodanige offeranden, die door de wet verboden zijn, Lev. 22:20, enz., Deut. 15:21; waarvan Deut. 15:8 enige voorbeelden bij gebracht worden.

Le 22.20 De 15.21,8

28) brood,

Voor spijs, of offerande, die men den Heere offerde op het brandofferaltaar, om door het vuur verteerd te worden. Zie Ezech. 44:7.

Eze 44.7

29) zegt:

Niet dat zij dit met uitgedrukte woorden zeiden, maar zij bewezen en deden metterdaad blijken dat dit hunne mening was.

30) U?

U, dat is, uw altaar. Die de heilige dingen van God ingesteld veracht, die veracht God zelf.

31) Des HEEREN tafel

Dat is, des Heeren altaar. Zie de aantekening bij Ezech. 41:22, en Ezech. 44:16. Verg. 1 Cor. 10:21.

Eze 41.22 44.16 1Co 10.21

32) is verachtelijk.

Dat is, niet zo hoog te achten, dat wij juist het allerbeste onzer kudden behoeven te offeren, gelijk men eertijds gedaan heeft, toen die schone tempel en altaar in ere waren.

Malachi 1:12

51) Maar gij ontheiligt

Of, want.

52) dien, als gij zegt:

Te weten, Mijnen Naam.

53) Des HEEREN tafel is ontreinigd,

Te weten, omdat zij van de Chalde‰n is verstoord geworden; daarom gaven deze zijne priesters voor dat men aan het nieuwe altaar, dat in de plaats van het oude was opgericht, zo nauw niet verbonden was, noch schuldig was zo nauw te letten op de offeranden, of zij volmaakt of onvolmaakt, rein of onrein waren. Zie Mal. 1:7.

Mal 1.7

54) en

Anders: daarom is, enz.

55) haar inkomen,

Dat is, wat hun inkomen, dat is, offeranden die men daarop legt, aangaat dat is een verachtzame spijs.

Copyright information for DutKant