Luke 11:22

24) roof uit.

Matthes zegt vaten; dat is huisraad.

Ephesians 1:21

60) Verre boven

Deze titels worden niet alleen den oversten en machten in deze wereld gegeven, maar ook den engelen in den hemel, Col. 1:16; boven alle welken Christus, zelfs naar Zijn menselijke natuur, ver is verheven.

Col 1.16

61) allen naam,

Namelijk van hoogheid en heerlijkheid.

62) in de toekomende;

Dit verstaan sommigen van het rijk der hemelen of van den staat der hemelse schepselen; doch dewijl deze staat nu ook tegenwoordig is, zo wordt het beter genomen voor den staat aller schepselen ook na de voleinding dezer wereld, wanneer de gelovigen zullen verheerlijkt worden, en Christus nochtans, ook naar zijn menselijke natuur, als het Hoofd, ver boven alle schepselen zal verheven blijven. Zie Luk. 1:32,33; Openb. 5:13, en doorgaans.

Lu 1.32,33 Re 5.13

Colossians 2:15

55) de overheden

Dat is, den Satan met al zijn boze geesten, die grote macht over de mensen hebben, zolang zij van de heerschappij der zonde niet zijn verlost. Zie Ef. 6:12; 2 Tim. 2:26.

Eph 6.12 2Ti 2.26

56) uitgetogen hebbende,

Dat is, van hunne macht en wapenen ontbloot hebbende, welker wapenen waren de zonde en dood, welker macht was de wet; 1 Cor. 15:55,56; zie ook Luk. 11:22; ene gelijkenis, genomen van den overwonnen veldoverste met zijne krijgsknechten, die alzo van hunne wapenen ontbloot zijnde voor de ogen van een ieder tot een schouwspel plachten omgevoerd te worden, totdat zij in de gevangenis gebracht, en aldaar opgesloten of omgebracht werden.

1Co 15.55,56 Lu 11.22

57) in het openbaar

Of, vrijmoedig, met vrijmoedigheid.

58) tentoongesteld,

Of, te schande gemaakt, namelijk tot hunne verkleining en versmaadheid. Zie van dit woord Matth. 1:19.

Mt 1.19

59) door hetzelve

Of, in hetzelve; namelijk kruis. Want door Zijnen dood heeft Hij den Satan, die de macht des doods had, de macht benomen om ons te beschadigen of beschuldigen. En hoewel hij ons nog strijd aandoet, zo zijn wij evenwel verzekerd van de volle overwinning in Christus Jezus, Luk. 10:17; Rom. 16:20; Hebr. 2:14; Openb. 12:10. Anders, in zichzelven, of, door zichzelven.

Lu 10.17 Ro 16.20 Heb 2.14 Re 12.10

60) getriomfeerd.

Dit wordt verstaan van een geestelijken triomf, waardoor Christus, alle geestelijke macht des Satan benomen hebbende, een overwinnaar van hel, dood en verdoemenis is gebleven.

2 Thessalonians 2:4

16) tegenstelt

Namelijk tegen Christus en Zijne leer, waarom hij ook de antichrist, dat is tegenchrist wordt genoemd, hetwelk verstaan wordt, niet van hetgeen hij met woorden zal voorgeven, maar dat zijn leer en daden zodanig zullen zijn, dat hij daardoor de ware leer van Christus en Zijn kerk zal zoeken te verdrukken, hoewel hij een anderen schijn zal willen hebben. Daarom worden hem twee hoornen toegeschreven, gelijk het lam, maar hij spreekt nochtans als de draak, en doet de werken van het eerste beest; Openb. 13:11, enz.

Re 13.11

17) verheft

Dat is, neemt meerder gezag aan, dan iets dat God genoemd wordt in den hemel en op de aarde. Zie Ps. 82:6, en Ps. 115:3; 1 Cor. 8:5. Of, verheft tegen al. Anderen lezen, boven al dat God genoemd wordt.

Ps 82.6 115.3 1Co 8.5

18) in

Of, tegen de tempel Gods. Waardoor de tempel van Jeruzalem niet kan verstaan worden, gelijk enigen voorgeven, overmits deze nu over vijftien honderd jaren verwoest is geweest, en ook verwoest moet blijven, naar de getuigenis des engels, Dan. 9:27, en van Christus Matth. 23:37, Matth. 23:38, en Matth. 24:1, Matth. 24:2. Die ook, zo hij van den antichrist weder gebouwed werd, om daarin ge‰erd te worden, niet de tempel Gods zou kunnen genoemd worden, maar de tempel van de antichrist, of van den duivel. Maar hierdoor wordt verstaan de gemeente Gods, waar de antichrist zichzelven in of tegen zal zetten, en welke hij met zijne heerschappij zal drukken, gelijk dit woord tempel Gods ook elders in de Schrift wordt gebruikt, 1 Cor. 3:16; 2 Cor. 6:16; 1 Tim. 3:15; 1 Petr. 2:5,enz.; en gelijk het woord zitten ook van de antichrist gebruikt wordt, Openb. 17:15, en Openb. 18:7.

Da 9.27 Mt 23.37,38 24.1,2 1Co 3.16 2Co 6.16 1Ti 3.15 1Pe 2.5 Re 17.15 18.7

19) als een

Namelijk op aarde, zich zelven Goddelijke macht toeschrijvende.

20) zichzelven

Dat is, zodanige majesteit, macht en heerschappij aannemende en oefenende, alsof hij God ware.

2 Thessalonians 2:10-11

39) alle

Dat is, allerlei. Want de Satam heeft ene bepaalde macht.

40) verleiding

Dat is, tot ongerechtige en valse leer, gelijk het woord waarheid uitwijst, dat daartegen gesteld wordt, en gelijk hierna 2 Thess. 2:12.

2Th 2.12

41) daarvoor

Dat is, in vergelding dat zij, enz., hetwelk het Griekse woord medebrengt. Het is dan ene rechtvaardige straf Gods over de verkeerdheid en ondankbaarheid van zulke mensen, gelijk in het volgende 2 Thess. 2:11 nader uitgedrukt wordt.

2Th 2.11

42) de liefde

Dat is, de waarheid niet lief gehad hebben, en dientengevolgen ook niet geloofd en behouden. Zie dergelijke straf van God over de heidenen, die de natuurlijke kennis Gods niet hebben behouden; Rom. 1:28.

Ro 1.28
43) God

Dat is, God zal den Satan den toom over hen los laten, om zijn kracht van verleiding tegen hen te gebruiken, en zal Zijne genade, die hen nog wederhield, voortaan inhouden, en hen alzo aan hunne eigen begeerten overgeven waardoor zij krachtiglijk tot dwaling zullen gebracht worden. Zie dergelijke oordelen Gods over de ondankbare mensen, Deut. 28:28; 2 Kron. 18:22; Job 12:17; Jes. 19:14; Rom. 1:24, en Rom. 11:8; 2 Cor. 4:3, 2 Cor. 4:4, enz.

De 28.28 2Ch 18.22 Job 12.17 Isa 19.14 Ro 1.24 11.8 2Co 4.3,4

44) leugen

Dat is, verzonnen en valse leer.

Hebrews 2:14

37) de kinderen

Namelijk waarvan Jesaja spreekt; dat is, de ware gelovigen, die uit God geboren en leden van Christus zijn.

38) des vleses en bloeds

Dat is, bestaan uit vlees en bloed; of, de zwakke menselijke natuur deelachtig zijn; gelijk 1 Cor. 15:50.

1Co 15.50

39) derzelve deelachtig geworden,

Dat is, heeft deze in enigheid zijns persoons aangenomen, gelijk hij hierna spreekt Hebr. 2:16 en Filipp. 2:7.

Heb 2.16 Php 2.7

40) te niet doen zou dengene,

Dat is, zijne macht of tirannie over de kinderen Gods verbreken en wegnemen.

41) het geweld des doods had,

Namelijk door de zonde, waar hij de mensen toe gebracht had, en waaronder hij die nog hield; om welke zonde de mens den vervloekten dood was onderworpen. Zie Rom. 5:12, en 1 Cor. 15:56.

Ro 5.12 1Co 15.56

42) den duivel;

Namelijk met al zijn engelen, gelijk Christus spreekt Matth. 25:41. Want onder dezen overste worden allen, die onder hem staan, begrepen.

Mt 25.41

Revelation of John 1:18

49) die leef,

Anders: en ik was de levende en was dood. Want Christus, dood zijnde naar het vlees, bleef evenwel levend naar den geest, dat is naar Zijn goddelijke natuur, gelijk Hij ook nu naar beide in der eeuwigheid leeft.

50) de sleutels

Dat is, de macht om u van dood en hel te verlossen, en de vijanden daarin te werpen. Zie Matth. 10:28.

Mt 10.28

Revelation of John 9:1

1) ik zag een ster, gevallen

Enigen verstaan door deze ster Mohammed met zijn aanhang, die omtrent het jaar 620 zijn ongoddelijke leer uit het Jodendom, Heidendom en Christendom bijeen geraapt heeft, en uit den put van den afgrond te voorschijn gebracht, en daarna door zijne Arabieren en Saracenen, gelijk gewapende sprinkhanen, door een groot deel der wereld, ten dele met bedrog, ten dele met geweld heeft voortgeplant, gelijk zulke heirlegers bij sprinkhanen worden vergeleken; Richt. 7:12, en Jes. 334; Jo‰l 1:4, en Jo‰l 2:4, enz., uit welke plaatsen deze beschrijving merendeels is genomen. Doch daar in dit boek door sterren alom opzieners en leraars der Kerk verstaan worden, gelijk verklaard wordt Openb. 1:20, zo wordt hier veel geschikter de bisschop van Rome met zijn aanhang verstaan, die zichzelf voor een algemeen bisschop onder de christenen omtrent dien zelfden tijd heeft opgeworpen, welke na den ondergang van het Romeinse rijk, in plaats van de geestelijke zorg alleen te betrachten, zich meer tot aardse en wereldse zorgen heeft begeven, en een nieuwe heerschappij opgericht en daarom gezegd wordt uit den hemel op de aarde gevallen te zijn.

Jud 7.12 Joe 1.4 2.4 Re 1.20

2) de sleutel van den put

Dat is, de macht om den put of het diepste des afgronds, [dat is der hel, Luk. 8:31] te openen, waaruit deze dikke rook is opgegaan; welke macht door een rechtvaardig oordeel Gods over de ondankbaarheid der mensen hun is gegeven, gelijk hierna Openb. 9:4,5 ook wordt gesproken; en gelijk Paulus spreekt 2 Thess. 2:9,10,11.

Lu 8.31 Re 9.4,5 2Th 2.9,10,11
Copyright information for DutKant