Mark 16:19

22) nadat Hij tot hen gesproken had,

Namelijk veertig dagen lang, van het koninkrijk Gods, Hand. 1:3.

Ac 1.3

2 Corinthians 12:2

3) in Christus,

Dat is, die in Christus is, of een Christen. Alzo spreekt hij van zichzelven in den derden persoon, tot een teken van nederigheid, alsof het ene zaak ware, die buiten hem ware. Anderen nemen dit woord in Christus, voor bij Christus, voor een vorm van eed, gelijk Rom. 9:1, en hierna 2 Cor. 12:19.

Ro 9.1 2Co 12.19

4) (of het [geschied zij]

Dat is, of het alleen door een vertrekking van zinnen mij is vertoond in mijn geest; of dat mijn geest voor een tijd uit mijn lichaam in den hemel is opgebracht, om zulks te zien en te horen, weet ik niet. Anderen nemen het alzo: Of ik met lichaam en ziel in den hemel ben opgeheven, of met de ziel alleen, dat weet ik niet.

5) tot in den derden hemel;

Dat is, in de woonplaats der engelen en heiligen zielen, die hij 2 Cor. 12:4 het paradijs noemt, bij gelijkenis genomen van het aardse paradijs. Zie Luk. 23:43; Openb. 2:7. De oorzaak waarom dit de derde hemel genaamd wordt, is omdat de lucht de eerste hemel gerekend wordt, de zichtbare hemelen, waar de sterren in zijn, de tweede, en de hemel boven al de hemelen de derde. Zie 1 Kon. 8:27.

2Co 12.4 Lu 23.43 Re 2.7 1Ki 8.27

2 Corinthians 12:4

6) paradijs en gehoord

Zie 2 Cor. 12:2.

2Co 12.2

7) niet is geoorloofd te spreken.

Of, niet kan uitspreken; namelijk omdat zij het begrip des mensen in dit leven teboven gaan; of, omdat God zulks niet heeft gewild, alzo deze dingen Paulus alleen gediend hebben om hem te sterken tegen al de zwarigheden, die hem in zijn dienst bejegenden. Anders heeft Paulus den gansen raad Gods van de zaligheid der mensen aan de gemeenten geopenbaard. Zie Hand. 20:27.

Ac 20.27

Hebrews 1:3

10) het afschijnsel

Namelijk in wien de gehele heerlijkheid des Vaders, dat is Zijn Goddelijk wezenen Goddelijke eigenschappen, volkomen zijn, en als in een uitgedrukt beeld voor ogen gesteld worden. Hetwelk enigen verstaan van Christus naar Zijn menselijke natuur, waarin Hij door Zijn leer, werken en wonderdaden, de wijsheid, rechtvaardigheid, almachtigheid en grondeloze barmhartigheid Gods ons ten volle heeft geopenbaard, zoals Joh. 1:14,18, en Joh. 14:9,10,11, ook wordt aangewezen. Doch waar deze titels hier den Zoon Gods worden gegeven als Schepper en Onderhouder aller dingen, hetwelk Hem naar Zijn Goddelijke natuur alleen toekomt, zo moeten deze twee titels van Christus verstaan worden voorzover Hij de eeuwige Zoon Gods is, en een licht van het eeuwige licht, van ‚‚n wezen en heerlijkheid met den Vader, nochtans van de zelfstandigheid des Vaders onderscheiden, door wien de Vader Zijn werkingen uitvoert, en eigenschappen betoont, zoals de zon door haar licht de hare.

Joh 1.14,18 14.9,10,11

11) het uitgedrukte

Of afdruksel. Omdat de persoon des Zoons den persoon des Vaders volkomenlijk afbeeldt, gelijk een afdruk van het zegel. Waarom Hij ook het beeld des onzienlijken Gods wordt genoemd; Col. 1:15.

Col 1.15

12) Zijner zelstandigheid,

Grieks hypostaseos; dat is, der zelfstandigheid, of persoon, waardoor de persoon des Vaders wordt verstaan, voorzover Hij van den Zoon is onderscheiden, en van Zichzelf en in Zichzelf bestaat, en als een oorsprong is van den persoon des Zoons, door ene eeuwige en onuitsprekelijke generatie (voortbrenging). Zie Spreuk. 8:22, enz.; Micha 5:1; Joh. 1:14,18.

Pr 8.22 Mic 5.2 Joh 1.14,18

13) draagt

Dat is, ondersteunt of onderhoudt of doet bestaan; Col. 1:17.

Col 1.17

14) door het woord

Dat is, door Zijn almachtigen wil of bevel; Ps. 33:9.

Ps 33.9

15) nadat Hij

Dit is een nieuwe reden, waarom de Zoon Gods tot een erfgenaam en Heere van alles is gesteld, namelijk omdat Hij de reinigmaking onzer zonden heeft teweeggebracht, toen Hij het vlees heeft aangenomen, en zichzelf door den eeuwigen Geest Zijn Vader als onzen enigen hogepriester onstraffelijk heeft opgeofferd, en daarvoor ter rechterhand Gods, als onze eeuwige Koning, is gesteld, waarover in Hebr. 2,5 breder zal worden gehandeld.

16) is gezeten

Hiervan zie de verklaringen op Ef. 1:20; 1 Cor. 15:25, en elders.

Eph 1.20 1Co 15.25

Hebrews 8:1

1) hoofdsom nu der dingen,

Of het hoofdstuk onder, of in de dingen; d.i., het voornaamste; want beide betekent het Griekse woord kephalaion.

2) aan de rechter[hand]

Dat is, aan de rechterhand Gods die gezeten is op den troon zijner majesteit of heerlijkheid, in den derden of hoogsten hemel. Zie hiervoor Hebr. 1:3; Hand. 3:21.

Heb 1.3 Ac 3.21
Copyright information for DutKant