Matthew 20:1-2
1) het koninkrijk der hemelen Hieruit blijkt dat deze gelijkenis door Christus bijgebracht wordt tot bevestiging van de spreuk in Matth. 19:30, en ook in Matth. 20:16. Mt 19.30 20.16 2) heer des huizes, Grieks, een mens, die een heer des huizes is. 3) penning des daags, Grieks, denarias. Zie daarvan Matth. 18:28; Openb. 6:6. Mt 18.28 Re 6.6 1 Corinthians 3:6-8
10) Ik heb geplant, Dat is, den eersten grond der gemeente door mijne predikatie gelegd, gelijk hierna verklaard wordt, 1 Cor. 3:10. 1Co 3.10 11) nat gemaakt; Dat is, hetgeen ik begonnen had, heeft Hij door Zijne leer bevorderd en versterkt. 12) den wasdom Dat is, het Woord, dat uitwendig van ons was gepredikt, in de harten der toehoorders krachtig gemaakt tot hunne bekering. Zie Joh. 6:44,65; Hand. 11:21, en Hand. 16:14, enz. Joh 6.44,65 Ac 11.21 16.14 13) iets, noch Te achten of te roemen; hetwelk alzo niet is te verstaan, alsof Paulus de dienaars wilde geacht hebben [want 1 Cor. 4:1 zal hij het tegendeel zeggen]; maar omdat niemand zich op de gaven der dienaren, wie zij ook zijn, alzo moet vergapen, dat hij hun de eer zou geven, die den oppersten auteur van dit werk toekomt; alzo het God is die hen stelt, die hun bekwame gaven geeft, en door hun arbeid krachtig is in de harten der mensen; 1 Cor. 3:5, en 1 Cor. 12:6; Gal. 3:5. 1Co 4.1 3.5 12.6 Ga 3.5 14) zijn n; Dat is, arbeiden in een zelfde zaak, en tot een zelfde einde, namelijk om een zelfde leer des Evangelies te verbreiden en de gemeente van Christus te stichten, hoewel met verscheidene gaven. Want hij spreekt hier nog van het ambt der trouwe leraars, gelijk hij en Apollos waren. 15) naar zijnen arbeid. Dat is, nadat hij zich in dit zijn ambt wel zal hebben gekweten en benaarstigd; Matth. 25:20, enz. Mt 25.20 1 Corinthians 15:10
22) dat ik ben; Namelijk een gelovig Christen en bovendien een apostel des Heeren. 23) die [aan] mij Of, in mij, tegen mij. 24) niet ijdel geweest, Dat is, niet zonder vele vruchten voort te brengen. 25) gearbeid dan Namelijk zo in het bedienen van het apostelschap, als in het verdragen van allerlei verdrukking en vervolging, die hij beschrijft 2 Cor. 11. 26) zij allen, doch Namelijk de andere apostelen, die v¢¢r de hemelvaart van Christus beroepen zijn geweest en met Hem op de aarde verkeerd hebben, gelijk ook in 1 Cor. 15:11. 1Co 15.11 27) niet ik, maar de Namelijk als door mijn eigen krachten dat werkende, overmits ik daarvan maar een instrument ben. 28) die met mij is. Dat is, die God mij heeft bewezen en waardoor Hij mijnen arbeid zegent.
Copyright information for
DutKant