Matthew 24:17

19) dak is,

De Joden waren veel op de daken der huizen, omdat zij boven plat waren. Zie hiervoren Matth. 10:27.

Mt 10.27

Mark 2:4

7) dak,

Of, zoldering.

8) opgebroken hebbende,

Grieks, uitgegraven. Want de daken waren boven plat en met gebakken stenen of tegels gedekt, die zij hier uitgroeven. Zie Luk. 5:19.

Lu 5.19

9) beddeken neder,

Grieks, Crabbaton; hetwelk was een licht bedje, gelijk een matras, waar men des middags op placht te rusten, en waarop men de zieken veel placht te leggen, om hen bekwamelijk van de ene plaats tot de andere te dragen.

Acts 10:9

9) op het dak,

Namelijk van het huis, alzo de Joodse huizen boven plat waren; namelijk om alleen te zijn en des te vrijer te bidden.

10) de zesde ure.

Dat is, omtrent den middag, welke ook een gewone ure was van bidden bij de Joden. Zie Ps. 55:18; Dan. 6:11.

Ps 55.17 Da 6.10
Copyright information for DutKant