Matthew 26:2

2) pascha is,

Het is een Hebreeuws woord, betekenende een voorbijgang of overschrijding, waarmede genaamd werd het eerste van de drie grote jaarlijkse feesten der Joden, gehouden op de veertiende dag der eerste maand, die met onzen Maart bijna overeenkwam; ingesteld ter gedaachtenis van de verlossing der kinderen Isra‰ls uit Egypte, en inzonderheid van dat de slaande engel, die de eerstgeborenen der Egyptenaars doodde, de huizen der Isra‰lieten voorbijging. Zie hiervan Exod. 12. Op welken tijd Christus ook heeft willen geslacht worden, omdat het slachten van het paaslam daarvan een voorbeeld was. Zie 1 Cor. 5:7,8.

1Co 5.7,8

Mark 14:1

1) pascha,

Zie hiervan Matth. 26:2.

Mt 26.2

2) der ongehevelde [broden]

Zo wordt het feest van pascha genaamd, omdat men op dat feest zeven dagen lang geen geheveld brood mocht eten. Zie Exod. 12:15; Lev. 23:6.

Ex 12.15 Le 23.6

John 12:19

20) gans niet

Namelijk met al uw voorgaanden wederstand tegen Hem; en dat gij daarom een anderen raad moet nemen om Hem tegen te staan.

21) de [gehele]

Dat is, de meeste menigte des volks hangt Hem aan, en volgt Hem als hun leraar.

Copyright information for DutKant