Matthew 5:11-12

11) alle

Dat is, allerlei.

12) kwaad

Grieks: kwaad woord.

13) tegen u spreken

Dat is, dat u tegen gaat, of tot uw nadeel.

14) loon [is]

Namelijk dat God belooft en geven zal, niet uit verdienste, maar uit genade, Rom. 6:23, om Christus' wil, 2 Cor. 1:10, en zo ook 2 Cor. 6:1, en elders doorgaans.

Ro 6.23 2Co 1.10 6.1

15) groot in de hemelen;

Grieks: veel.

16) v¢¢r u [geweest zijn].

Dat is, voor uw tijden, of in voorgaande tijden.

Acts 5:41

71) waardig geacht

Namelijk van God, die hun uit genade deze eer en waardigheid gegeven had; Filipp. 1:29.

Php 1.29

72) om Zijns Naams

Dat is, om de zaak en leer van Christus.

1 Thessalonians 2:14

27) in Christus

Hiermede onderscheidt hij de ware gemeente der Joden van de andere synagogen onder de joden, die zich ook voor Gods volk hielden, hoewel zij de anderen hunnen broederen, die Christus beleden, vervolgden. Zie Hand. 12:1; Hebr. 10:32, enz.

Ac 12.1 Heb 10.32

28) eigen

Namelijk die van de Joden daartoe opgemaakt waren. Zie daarvan Hand. 17:5. Het Griekse woord betekent eigenlijk degenen die van ‚‚n stam, volk of gilde zijn.

Ac 17.5
Copyright information for DutKant