Matthew 8:12

11) kinderen des koninkrijks

Dat is, die uit Joden, met wie God wel een uiterlijk verbond gemaakt had, maar die zich door hun ongeloof dat onwaardig maakten. Hand. 13:46.

Ac 13.46

12) buitenste duisternis;

Dat is, die buiten het koninkrijk der hemelen is, namelijk in de hel.

2 Corinthians 4:3-4

8) de God dezer eeuwD

Dat is, de Satan, die door een rechtvaardig oordeel Gods over de ongelovige mensen zulke heerschappij verkrijgt, alsof hij een god van hen ware, en dien zij als hunnen god dienen. Zie Joh. 12:31; Ef. 2:2, en Ef. 6:12.

Joh 12.31 Eph 2.2 6.12

9) betrale de verlichting

Of, schijne, lichte.

10) het beeld Gods is.

Namelijk niet alleen ten aanzien van Zijn goddelijke natuur, zijnde het eeuwige Woord en de wijsheid des Vaders, maar ook ten aanzien dat hij is God geopenbaard in het vlees, door wien Gods heerlijkheid, rechtvaardigheid, genade, wijsheid en macht ons in het Evangelie als in een spiegel worden uitgedrukt. Zie Col. 1:15; Hebr. 1:3.

Col 1.15 Heb 1.3

Ephesians 6:12

21) niet tegen

Namelijk alleen, of voornamelijk. Want ook de wereld en ons eigen vlees leveren ons gedurigen strijd; maar onze voornaamste vijand, die ook de wereld en ons vlees daartoe gebruikt, is de Satan. Zie 1 Petr. 5:8.

1Pe 5.8

22) vlees en bloed,

Dat is, zwakke mensen, gelijk wij ook zelf zijn. Zie Matth. 16:17; Gal. 1:16.

Mt 16.17 Ga 1.16

23) overheden,

De apostel geeft hier den Satan en zijnen engelen deze titels, niet omdat zij van God tot rechte oversten en regeerders der wereld gesteld zijn, gelijk God den dienst der goede engelen dikwijls gebruikt, Ef. 1:21, en Ef. 3:10, maar omdat zij hunne macht, die de goede engelen van God hebben, en dezen door hunnen val verloren hebben, nochtans als tyrannen met list en geweld over de verdorven en boze wereld nog gebruiken; en dat door een rechtvaardig oordeel Gods hun hetzelve, tot straf der kwaden en een oefening der goeden, voor enen tijd wordt toegelaten. Zie 2 Cor. 4:4; 2 Thess. 2:9,10. Zie ook de aantekeningen Ef. 2:2.

Eph 1.21 3.10 2Co 4.4 2Th 2.9,10 Eph 2.2

24) der duisternis

Zo wordt het rijk des Satans genaamd, omdat hij door onkennis of onwetendheid van God en Zijn woord de mensen tot allerlei zonden en boosheden brengt. Zie Hand. 26:18; Col. 1:13.

Ac 26.18 Col 1.13

25) de geestelijke boosheden

Grieks, de geestelijke der boosheid; dat is, geesten, die tot alle boosheid zijn genegen, en de mensen daartoe ook zoeken te brengen.

26) in de lucht.

Grieks, in de hemelse, of, overhemelse plaatsen; en wordt dit woord hier anders verstaan dan in de andere plaatsen van dezen brief, omdat de lucht somwijlen hemel wordt genaamd, Lev. 26:19; Matth. 6:26, en de apostel noemt hier voor, Ef. 2;2, den Satan uitdrukkelijk den overste der macht van de lucht; want dat de Satan gene plaats noch macht meer heeft in den rechten hemel, blijkt uit 2 Petr. 2:4; Jud.:6; Openb. 12:8, enz.

Le 26.19 Mt 6.26 2Pe 2.4 Re 12.8

Hebrews 2:14

37) de kinderen

Namelijk waarvan Jesaja spreekt; dat is, de ware gelovigen, die uit God geboren en leden van Christus zijn.

38) des vleses en bloeds

Dat is, bestaan uit vlees en bloed; of, de zwakke menselijke natuur deelachtig zijn; gelijk 1 Cor. 15:50.

1Co 15.50

39) derzelve deelachtig geworden,

Dat is, heeft deze in enigheid zijns persoons aangenomen, gelijk hij hierna spreekt Hebr. 2:16 en Filipp. 2:7.

Heb 2.16 Php 2.7

40) te niet doen zou dengene,

Dat is, zijne macht of tirannie over de kinderen Gods verbreken en wegnemen.

41) het geweld des doods had,

Namelijk door de zonde, waar hij de mensen toe gebracht had, en waaronder hij die nog hield; om welke zonde de mens den vervloekten dood was onderworpen. Zie Rom. 5:12, en 1 Cor. 15:56.

Ro 5.12 1Co 15.56

42) den duivel;

Namelijk met al zijn engelen, gelijk Christus spreekt Matth. 25:41. Want onder dezen overste worden allen, die onder hem staan, begrepen.

Mt 25.41

2 Peter 2:17

72) waterloze fonteinen,

Dat is, gelijken wel fonteinen te zijn, maar geven geen water; door welke gelijkenis hun schijnheiligheid en geveinsdheid wordt beschreven, gelijk in de volgende hun ongestadigheid.

73) denwelken

Namelijk valse leraars.

74) de donkerheid der

Dat is, zeer dikke duisternis, die ook genaamd wordt de buitenste duisternis, Matth. 8:12, en Matth. 22:13, en Matth. 25:30, waardoor de hel beduid wordt.

Mt 8.12 22.13 25.30
Copyright information for DutKant