Micah 2:8
38) Maar Alsof God zeide: Hoe zouden mijn woorden vriendelijk kunnen zijn tegen zulk een volk als dit is? 39) gisteren stelde zich Mijn volk op Dat is, onlangs, het is nog niet lang geleden, het is heterdaad geschied. Anders, [die] gisteren [dat is tevoren] mijn volk [waren], zijn [tegen mij] opgestaan als tegen een vijand. 40) tot vijand Dat is, vijandelijk, als vijanden, straatschenders en struikrovers plegen na te doen, loerende op een roof. 41) tegenover een kleed Om te zien of hen iemand mocht ontmoeten, die een goed kleed aanhad, om hem dat af te stropen. Hier komt God weer tot hetgeen hij hun Micha 2:1,2 verweten heeft. Mic 2.1,2 42) gij stroopt Verandering van persoon, gelijk Micha 2:3. Mic 2.3 43) mantel van degenen Of schoon overkleed. Aangaande het Hebr. woord, verg. Jona 3:6. Jon 3.6 44) zeker voorbijgaan Of, met vertrouwen, [niet denkende op enige vijand, immers op u in het minst geen achterdenken hebbende] en u geen leed doen. 45) wederkomende van den strijd Die op roven en vechten niet meer denken, omdat de strijd geindigd is; anders: afkerig zijnde van de strijd; dat is, die niet gezind zijn te vechten, of iemand leed te doen, voorbijgaande alleenlijk hun weg op goed vertrouwen; of, daar gij van de oorlog afgekeerd zijt; dat is, in vrede en zonder oorlog in het land leeft.
Copyright information for
DutKant