‏ Nehemiah 10:37-38

25) hefofferen,

Of, heffingen.

26) en dat dezelfde Levieten

Anders, opdat deze Levieten de tienden mochten geven, te weten, aan den hogepriester, waarvan in het volgende. Hebreeuws, de vertienende. Zie Gen. 28:22; Deut. 14:22, en Deut. 26:12.

Ge 28.22 De 14.22 26.12
27) ontvangen;

Of, geven; gelijk in Neh. 10:37.

Ne 10.37

‏ Nehemiah 13:5

9) hem

Tobia.

10) grote kamer

De wanden van enige kamers doorbrekende, had hij voor Tobia een grote ruime kamer daarvan gemaakt, om zijn huisraad daarin te stellen. Zie Neh. 13:8.

Ne 13.8

11) die bevolen

Hebreeuws, het bevel, of gebod der Levieten, enz.; dat is, waarvan God bevolen had, dat men ze den Levieten, enz. geven zou, of het bevolen of verordineerd [deel] der Levieten, enz. Zie Num. 18:24.

Nu 18.24

12) het hefoffer

Dat is, hetgeen zij den priesters moesten geven, te weten, de tienden van de tienden der Levieten, enz.; zie Num. 18:8,26.

Nu 18.8,26

‏ Nehemiah 13:12-13

28) schatten.

Dat is, schatkamers. Zie boven, Neh. 13:5.

Ne 13.5
29) over de schatten,

Gelijk boven, Neh. 12:44, en 1 Kron. 26:20, enz.; 2 Kron. 31:12, enz.

Ne 12.44 1Ch 26.20 2Ch 31.12

30) aan hun hand Hanan,

Dat is, tot hun dienst of hulp.

31) getrouw geacht,

Vergelijk boven, Neh. 7:2.

Ne 7.2

32) hun werd opgelegd

Hebreeuws, [het was] op hen; dat is, het was hun plicht, hun last.

Copyright information for DutKant