Numbers 12:7

2 Chronicles 19:11

26) Amarja,

Hieruit verstaat men dat te Jeruzalem twee onderscheidene opperste rechterstoelen geweest zijn; de ene die over geestelijke zaken, en de andere die over politieke geschillen oordelen moest; tot welke men van alle andere gerichten uit het ganse land appelleren mocht. Vergelijk Deut. 17:18, enz.; idem Exod. 18:26; Deut. 1:15.

De 17.18 Ex 18.26 De 1.15

27) de ambtlieden,

Zie 1 Kron. 26:29, en het volgende met de aantekening.

1Ch 26.29

28) voor uw aangezicht;

Dat is, tot uw best, bereid om u te dienen. Zie gelijke manier van spreken Gen. 13:9.

Ge 13.9

29) den goede zijn.

Te weten, mensen, of personen, die het goede voorhebben en pogen voor te staan; of met de goede zaken.

Jeremiah 11:15

31) Wat heeft

Vergelijk de manier van spreken met 2 Sam. 16:10, en de aantekening aldaar.

2Sa 16.10

32) beminde

Te weten, dit volk, [het Hebreeuwse woord staat in het mannelijk geslacht, maar de volgende woorden in het vrouwelijke] dat zich alzo noemt, of er op beroemt dat het mijn bemind volk is; of, God noemt hen zo, niettegenstaande hunne ondankbaarheid, vanwege zijn verbond, dat Hij met hen en hunne vaderen gemaakt, en de weldaden, die Hij hun bewezen had; vergelijk onder Jer. 12:7,8; Rom. 3:3, en Rom. 11:28. Sommigen verstaan hierdoor den profeet Jeremia en andere dienstknechten van God, die dagelijks in den tempel tot dit boze volk profeteerden; vergelijk boven Jer. 7:2; alsof God zeide: Wat hebben mijne knechten meer in den tempel bij dit wederspannig volk te doen om hen te onderwijzen, of voor hen te bidden? Zie Jer. 11:14.

Jer 12.7,8 Ro 3.3 11.28 Jer 7.2 11.14

33) Mijn huis

Den tempel; alsof God zeide: Wat lopen zij veel in den tempel, daar zij toch zo vol van alle boosheid zijn?

34) zij

Versta, de dochter mijns volks, of de stad Jeruzalem, dat is de inwoners.

35) schandelijke

Anders: grove schandelijkheid, omdat het Hebreeuwse woord, betekenende een gruwelijk feit, of aanslag [zie Spreuk. 31:16], hier ene letter meer heeft dan gewoonlijk, dienende tot verzwaring van de betekenis; vergelijk Ps. 3:3. Versta hierdoor de gruwelijke afgoderij, waarvan Jer. 11:13, enz.

Pr 31.16 Ps 3.2 Jer 11.13

36) [met]

Te weten met vele afgoden, gelijk boven Jer. 11:13; of men kan het duiden op de menigte of groten hoop dergenen, die deze gruwelen bedreven, aldus: Dewijl velen hunner deze schandelijke daad bedrijven; sommigen stellen in plaats van met vele, [ja zelfs] de groten; vergelijk Ezech. 8:11, en Ezech. 23:39.

Jer 11.13 Eze 8.11 23.39

37) het heilige vlees

Hebreeuws, het vlees der heiligheid, of des heiligdoms, zijn van u geweken, of zullen van u wijken. Gelijk het woord vlees bij ons in het getal van velen niet gebruikelijk is, alzo wordt het ook in den Hebreeuwsen Bijbelsen tekst niet meer dan eens [Spreuk. 14:30] in het getal van velen gebruikt. De zin is: Al uwe offeranden, o Jeruzalem, deugen niet meer, gij doet geen heilig offer meer, omdat gij alles met uwe boosheid ontheiligt. Sommigen verstaan het aldus: Dat God hen dreige, de tijd is voorhanden dat zij, om hunne goddeloosheid gestraft en uit hun land verjaagd zijnde, in den tempel niet meer zullen kunnen komen, noch offeren, noch hun vrolijke maaltijden van het vlees der offeranden houden, gelijk zij nu deden, doch met een gruwelijke ontheiliging van Gods heilige inzettingen, waarom hen God uit zijn huis en land verstoten zou. Sommigen verstaan door het heilige vlees de oprechte Isra‰lieten, die uitwendig en inwendig besneden waren.

Pr 14.30

38) Wanneer

Of, want [in] uwe boosheid, enz. Anders: wanneer uw kwaad; [dat is, uwe straf, ellende voorhanden is, of door mijne profeten voorzegd of gedreigd wordt] dan verheugt gij u; dat is, gij veracht mijne dreigementen zozeer, dat gij ook, als tot mijn spijt, des te meer vreugde bedrijft, om te tonen dat gij er niet op past.

Jeremiah 12:7

21) huis verlaten,

Den tempel; dat is, Ik zal het zekerlijk verlaten, en zo in het volgende.

22) erfenis

Dat is, mijn volk; zie boven Jer. 10:16; alzo in Jer. 12:8.

Jer 10.16 12.8

23) beminde

Hebreeuws, de min, of liefde mijner ziel; dat is, die Ik, gelijk een man zijne vrouw, liefhad. Vergelijk boven Jer. 11:15; alzo onrecht voor ongerechtige; Job 24:20.

Jer 11.15 Job 24.20

Hebrews 3:2

7) Die Hem gesteld heeft,

Grieks die hem gemaakt heeft; namelijk tot een apostel, profeet en hogepriester. Zie 1 Sam. 12:6; Hand. 2:36.

1Sa 12.6 Ac 2.36

8) zijn huis was.

Dat is, Zijne gemeente, die het huis Gods genoemd wordt, omdat Hij daarin door Zijn woord, genade en Geest woont. Zie Matth. 18:20; 1 Tim. 3:15.

Mt 18.20 1Ti 3.15
Copyright information for DutKant