Numbers 3:31
21) altaren Versta, het reukaltaar en het brandofferaltaar, gelijk te zien is onder, Num. 4:11,13, waarvan het ene in den voorhof en het andere in het heilige stond. Nu 4.11,13 22) zij dienst doen, Namelijk, de priesters. 23) deksel, Versta hiermede het voorhangsel, onderscheidende het heilige van het allerheiligste, mitsgaders de dekselen van welke wij lezen onder, Num. 4:5,6,7, enz. Nu 4.5,6,7 24) zijn dienst [behoort]. Hebreeuws, zijn dienst; dat is, zijn gereedschap, tuig, vaten en wat er toe behoort. Vergelijk onder, Num. 4:26. Nu 4.26 Numbers 4:15
22) de zonen van Kahath Naderhand hebben de priesters, vermenigvuldigd zijnde, deze dingen ook gedragen. Zie Deut. 31:9; Joz. 3:6, en Joz. 8:33; 1 Sam. 4:4; 1 Kron. 15:11,12. Hoewel het schijnt dat de Levieten niet geheel uitgesloten waren; 2 Kron. 5:5. De 31.9 Jos 3.6 8.33 1Sa 4.4 1Ch 15.11,12 2Ch 5.5 23) om te dragen; Te weten, op hun eigen schouders. Zie onder, Num. 7:9, en niet op wagens; welke orde de Isralieten niet onderhouden hebben; 2 Sam. 6:3,6,7; 1 Kron. 13:7, en 1 Kron. 15:12,13,14,15. Nu 7.9 2Sa 6.3,6,7 1Ch 13.7 15.12,13,14,15 24) niet aanroeren, Zie onder, Num. 4:20. Nu 4.20 25) dat zij niet sterven. Zie 1 Sam. 6:19 welke straf den Bethsemieten wedervaren is, omdat zij in de ark des Heeren gezien hadden, en 2 Sam. 6:6,7, wat Uzza overkomen is, toen hij de ark des Heeren aanroerde. 1Sa 6.19 2Sa 6.6,7 26) last der zonen van Kahath, Dat is, hetgeen zij bezorgen en dragen moesten.
Copyright information for
DutKant