‏ Numbers 31:12

12) gevangenen,

Hebreeuws, de gevangenis; te weten, de Midianietische vrouwen en de kleine kinderen, die zij gevangen hadden. Zie boven, Num. 31:9. Het woord gevangenis is dikwijls voor de gevangenen genomen; alzo onder, Num. 31:19,26; idem Exod. 12:29; 2 Kron. 29:5; Ef. 4:8.

Nu 31.9,19,26 Ex 12.29 2Ch 29.5 Eph 4.8

13) Jordaan van Jericho.

Dat is, die tegenover, of voorbij, of niet ver van Jericho vloeit, en een veer of overdracht bij deze stad heeft. Vergelijk boven, Num. 22:1.

Nu 22.1

‏ 2 Chronicles 28:13-15

27) hier niet inbrengen,

Te weten, in Samaria.

28) tegen den HEERE;

Hebreeuws, schuld des Heeren; dat is, tegen den Heere, gelijk 2 Kron. 28:10.

2Ch 28.10

29) denkt gijlieden toe

Hebreeuws, gij zijt zeggende; dat is, in uw hart voornemende. Zie boven, 2 Kron. 28:10. Het is zoveel alsof zij zeiden: Dat gij voorhebt, is een nieuwe zonde, waarmede gij onze voorgaande zonden verzwaren zoudt, daar wij toch daarvan alrede maar te veel hebben.

2Ch 28.10

30) toorns

Namelijk, des HEEREN, waarmede Hij tegen onze zonden vertoornd is. Het woord toorn wordt zonder bijvoeging van het woord Gods dikwijls verstaan van Gods toorn, omdat Hij vanwege zijn grootheid eigenlijk de toorn mag geheten worden. Alzo Num. 1:53, en Num. 18:5; Joz. 22:20; 1 Kron. 27:24; boven, 2 Kron. 24:18.

Nu 1.53 18.5 Jos 22.20 1Ch 27.24 2Ch 24.18
31) toegerusten

Dat is, de gewapenden, of krijgslieden.

32) die met namen

Te weten, boven, 2 Kron. 28:12. Versta, die met namen daartoe gelast waren, dat zij de gevangenen zouden geleiden en met nooddruft verzorgen.

2Ch 28.12

33) zalfden hen,

Te weten, om deze gevangenen, naar het gebruik van die oosterse landen, te verkwikken en te vermaken. Zie Ruth 3:3.

Ru 3.3

34) zwak waren,

Hebreeuws, alle struikelenden; dat is, die door ouderdom, of jonkheid, of ziekte, of kwetsuur, of vermoeidheid, niet wel ter been waren, dat zij de menigte niet konden te voet bijhouden.

35) de Palmstad,

Zie Deut. 34:3.

De 34.3

‏ 2 Chronicles 28:17

Copyright information for DutKant