‏ Proverbs 1:19

44) paden

Dat is, voornemen, daden en werken. Vergelijk Gen. 6:12, idem onder Spreuk. 2:15, en Spreuk. 22:25.

Ge 6.12 Pr 2.15 22.25

45) gierigheid

Hebreeuws, gierigheid giert, of met gierigheid giert. Alzo onder Spreuk. 15:27; Jer. 6:13; Ezech. 22:27;; Hab. 2:9. Het Hebreeuwse woord is meest altijd in het kwade genomen voor vuil, gierig en oneerlijk gewin. Zie Gen. 37:26; Exod. 18:21; 1 Sam. 8:3; Ps. 119:36, onder Spreuk. 28:16; Jes. 56:11.

Pr 15.27 Jer 6.13 Eze 22.27 Hab 2.9 Ge 37.26 Ex 18.21 1Sa 8.3 Ps 119.36 Pr 28.16 Isa 56.11

46) zij zal de ziel

Te weten, de gierigheid.

47) haar meester

Dat is, degene, die de gierigheid plegen. Zie van het woord Ba„l, Gen. 14:13.

Ge 14.13

48) vangen.

Dat is, in het verderf brengen, gelijk een vogel doet het aas, daar hij naar vliegt, gevangen wordt en aan zijn dood komt.

‏ Jeremiah 22:13

20) Wee dien,

Of, hei, o gij, die, enz. dit, alsook het volgende, ziet op den koning Jojakim [zie onder Jer. 22:18], die beschuldigd wordt van pracht, overdaad, onrechtvaardigheid, gierigheid en tirannie.

Jer 22.18

21) met ongerechtigheid,

Hebreeuws, met niet gerechtigheid; dat is, met gene gerechtigheid, of zonder gerechtigheid.

22) met onrecht;

Hebreeuws, met niet recht.

23) zijns naasten

Of, zich dient van zijnen naaste, gebruikende zijnen arbeid, of hem dwingt te dienen; vergelijk onder Jer. 25:14, en Jer. 27:7, en Jer. 30:8, en Jer. 34:9.

Jer 25.14 27.7 30.8 34.9

24) arbeidsloon

Hebreeuws eigenlijk, werk, of arbeid; dat is, arbeidsloon, gelijk Num. 22:7, waarzegging, of voorzeggingen, voor, loon der waarzeggingen; zie wijders Lev. 19:13; Jes. 49:4; Ezech. 29:20.

Nu 22.7 Le 19.13 Isa 49.4 Eze 29.20
Copyright information for DutKant